“Achmed? Achmed! Waar zit je met je gedachten?” De juf liep snel naar het tafeltje van Achmed. Dat had hij de laatste wel vaker, dat hij zat te dagdromen. Soms kon hij zomaar een hele ochtend stil voor zich uit zitten kijken. Hij zat nu vooraan in de klas, zodat hij makkelijker zou kunnen opletten, maar nog steeds gingen zijn gedachten vaak terug naar vroeger.
Hij herinnerde zich hun reis nog levendig. In de bonkige vrachtauto, dicht tegen elkaar aan. De angst in de ogen van moeder, gespannen hoop bij zijn vader. Het was niet gemakkelijk geweest om de keus te maken om te vluchten, had zijn vader later verteld. Om alles achter je te laten. Het huis, de tuin, de schommel, vrienden, familie. Op weg naar een onbekend land, een onbekende toekomst tegemoet.
Ze woonden vroeger in een mooi en vriendelijk dorp, maar na de oorlog was alles veranderd. De buren wilden niet meer met hen praten. Op de markt werden ze niet meer geholpen. Op een avond vloog er een steen door de ruit. Eerst fluisterden de mensen: ‘Jullie horen hier niet!’, maar nu riepen ze hen na: ‘Ga toch terug naar waar je vandaan komt!’. Achmed en zijn zusje hadden er niets van begrepen. Waarom speelden hun vriendjes niet meer met hen? Hij hoorde toch hier? Waarom deed iedereen dan zo boos? Vader had geprobeerd om het uit te leggen. Moeder kwam uit een ander land, en nu gaven de mensen hun de schuld van de problemen en spanningen. Zij konden niet naar het dorp van moeder teruggaan, omdat ze op een andere manier geloven. Daar zouden de dorpelingen hen ook uitjouwen en uitschelden. Ze waren vreemdelingen geworden, en hadden nergens een thuis.
De sfeer in het dorp was grimmiger geworden. Toen de muren van het huis beklad waren, was de maat vol. Een neef van vader wist hoe ze naar een veilig land konden komen, en op een avond waren ze weggegaan. Gevlucht.
In hun nieuwe land was het niet gemakkelijk geweest. Achmed en zijn zusje moesten naar een school in de buurt van het asielzoekerscentrum waar ze onderdak hadden gekregen. Het was moeilijk om de juf te begrijpen, en ook de kinderen konden ze niet goed verstaan. Wel merkte Achmed dat hij werd uitgelachen. Later begonnen de jongens uit de hogere klas hem te pesten. Hij durfde het niet aan zijn ouders te vertellen. Hij had zich nog nooit zo eenzaam en zo verloren gevoeld.
Een tijd later waren ze opnieuw verhuisd. Ze hadden gehoord dat ze mochten blijven. Vader en moeder vonden allebei een baantje, en Achmed en zijn zusje gingen naar een nieuwe school. Het was spannend om weer opnieuw te beginnen. Weer een klas te zien met kinderen die naar hem keken. In de pauze stond hij in een hoekje op het schoolplein. Opeens voelde hij een hand op zijn schouder. Het was Sjoerd, de stoerste jongen van de klas. “He”, zei Sjoerd, “We zijn aan het voetballen, doe je mee?” Achmed kon zijn oren niet geloven. Meedoen? Hij voelde zich helemaal gelukkig worden.
Er werd aan zijn schouder getrokken. “Achmed! Achmed?! Waar zit je met je gedachten?” Achmed keek de juf met een brede grijs aan. “Ik ben thuis, juffrouw!”
laat het voor die kinderen in syrie een ook een veilig thuiskomen worden
laten wij daar voor bidden