(Bij mijn afscheid van de Protestantse Gemeente ‘t Harde mochten de kinderen hun lievelingsverhaal uit de Bijbel kiezen. Dit is de keuze van Nilou, Hendriëlla en Mynke)
Beste Nilou, Hendriëlla en Mynke, dank jullie wel voor de keuze van de geboorte van Jezus als jullie lievelingsverhaal. Het is een bijzonder en prachtig verhaal. Luister maar:
‘Is het nog ver?’ Maria kijkt bezorgd naar Jozef. Hij houdt met één hand de ezel vast en zijn andere hand rust op de zak die op zijn schouder ligt. Jozef kijkt omhoog en probeert een geruststellende glimlach. Het blijft bij een wat verkrampte grijns.
‘We zijn er bijna. Het komt goed’. ‘Zullen we anders even rusten? Of wil jij even op de ezel?’
Verschrikt kijkt Jozef Maria aan. ‘Nee, natuurlijk niet. Ik moet goed voor je zorgen. Kijk je buik nou, je bent hoogzwanger! We lopen door, hoe eerder we er zijn, hoe beter.’ Maria legt even haar hand op Jozefs schouder. Hij knikt en zo gaan ze verder. Op weg naar Bethlehem. Dit is alweer de vierde dag dat ze onderweg zijn. Hun woonplaats Nazareth ligt een kleine 100 kilometer achter hen.
Als de zon hoog aan de hemel staat, rusten ze even uit. Ze gaan zitten onder een oude vijgenboom. De grote takken geven veel schaduw. ‘Nog even volhouden’ zegt Jozef. ‘Dit is de laatste etappe. Gaat het nog?’ Maria knikt vermoeid en klimt op de ezel.
Eindelijk zien ze in de verte Bethlehem opdoemen, terwijl de zon al laag aan de hemel staat. Ze blijven even staan en kijken naar het plaatsje dat voor hen ligt. Bethlehem. De stad waar koning David ooit is geboren. De gedachte aan deze koning, van wie zij beiden afstammen, doet een rilling van geluk over hun rug lopen. Het zou wat zijn als er weer een verlosser zou zijn. Een redder die het land zou bevrijden van de Romeinen.
Ja, de Romeinen. Ze maken nu de dienst uit in Israël. De Israëlieten staan volkomen machteloos. De laatste opstand is op niets uitgelopen. Hoe met het verder? De keizer kan met één bevel alle Israëlieten in beweging krijgen. De keizer wil weten hoeveel mensen er precies in zijn rijk wonen. Daarom houdt hij een volkstelling en moeten alle Israëlieten zich inschrijven in de plaats waar hun voorouders geboren zijn. Dat is de reden dat Jozef met zijn hoogzwangere vrouw Maria een lange reis maakt.
In Bethlehem is het een drukte van belang. Er woont geen directe familie van Jozef en Maria meer in Bethlehem. De herbergen zitten al bomvol. Er zijn gewoon teveel Romeinen, ambtenaren die de inschrijvingen doen en reizigers. Links en rechts vraagt Jozef naar een plek om te kunnen overnachten. De tijd begint te dringen. Niet alleen is het al laat aan het worden, maar Maria moet ook echt even gaan rusten.
Aan de andere kant van het dorp staat nog een herberg. Je moet weten dat op de begane grond de dieren een plek hebben: de ezels, kamelen, schapen en soms paarden. Boven de stallen zijn de verblijven van de gasten. Jozef smeekt de herbergier om een plekje voor Maria en hemzelf, ‘Alstublieft, we kunnen niet meer, en we weten niet waar we verder nog naar toe kunnen. U bent onze laatste hoop.’
De herbergier strijkt door zijn baard. ‘Goed’, zegt hij. ‘Jullie mogen in de stal’. Hij wijst de plek en gaat naar boven. Jozef kijkt om zich heen. Een stal. Dit is toch geen plaats voor Maria? Maar goed, het is beter dan buiten op straat. Jozef gaat snel aan het werk om de stal ene beetje huiselijker te maken.
In die nacht wordt hun kindje geboren. Jezus noemen ze hem. Dat betekent redder. De redder die geboren wordt in een stal… Jozef kijkt Maria aan. Liefdevol wikkelt ze Jezus in doeken en legt hem in de voederbak van de dieren. Net een echte wieg.
Ze zijn moe, maar kunnen niet slapen. En terwijl ze in het eerste licht van de opgaande zon naar hun prachtige zoon kijken, horen ze opeens rennende voetstappen en opgewonden stemmen. ‘Is hier een kindje geboren?’ Een door de zon gebruinde man kijkt met grote ogen de stal in. Er verschijnt nog een man, en nog één. Het zijn herders. Mannen, getekend door het buitenleven. In de nacht waken zij over de kudden schapen.
De grote mannen vallen op hun knieën voor de voederbak. Ze beginnen te bidden en te zingen. Maria ziet bij een van de herders tranen in de ogen. Hij kijkt naar Maria. ‘Dit is de messias – de redder die God zou sturen’ zegt hij. ‘We waren op het veld. Het was donker, midden in de nacht. Maar opeens was het zo licht als overdag. Een engel uit de hemel vertelde ons dat we niet bang hoefde te zijn. Hij vertelde van het grote nieuws dat God naar ons heeft omgezien!’
‘We waren eerst geschrokken, vooral toen opeens een heel koor van engelen uit de hemel kwam en begon te zingen. Maar het was zo mooi, zo ontroerend en zo vol blijdschap! De engel zei dat er een kindje in een voederbak zou liggen – en kijk nou, hier is de Redder!’
De herder valt Jozef en Maria om de hals. Ook de andere herders schudden opgetogen Jozef de hand, en ze trekken Bethlehem in, zingend, vrolijk, vol hoop. De mensen kijken verbaasd uit de ramen naar de herders. Wat heeft dit te betekenen?
Maria kruipt dicht tegen Jozef aan. Ze knijpen in elkaars hand en kijken naar Jezus. ‘God ziet naar ons om. We zijn niet alleen. Wat een prachtig geschenk’.
Eén reactie naar “De geboorte van Jezus”