Dembé kijkt met grote ogen rond. Het verkeer raast langs hem heen. Een man die driftig aan het bellen is, duwt hem ruw aan de kant. In de verte ziet hij de vrachtauto nog wegrijden die hem naar de stad heeft gebracht. Het was een lange en gevaarlijke reis geweest, van zijn dorpje in de provincie Karamoja naar de grote stad Kampala.
Zijn moeder had gezegd dat hij maar naar de stad moest gaan. Dat hij nog maar 12 is, maakt niet zoveel uit. Dan had zij een mond minder te voeden. Misschien kon hij daar geld verdienen voor zijn zusjes. Er waren meer jongens en meisjes uit zijn dorp naar de stad getrokken. In het dorp had je sowieso geen kans. Soms was er nauwelijks iets te eten. En zo had hij op een ochtend zijn spulletjes gepakt en was op weg gegaan.
Het zal snel donker worden. Waar moet hij vannacht slapen? Dembé zwerft over straat. Uiteindelijk vindt hij een beschut plekje, waar hij kan liggen. Met een lege maag valt hij uiteindelijk in slaap.
Zo begint zijn avontuur in de grote stad. Overal probeert hij een baantje te vinden. Bij het grote kruispunt de ramen van auto’s lappen. Totdat een groep oudere kinderen hem wegjaagt. ‘Dit is ons kruispunt’. In het centrum bedelen. Op de vuilnisbelt zoeken naar bruikbare spullen. Het leven is hard. Hij kan niemand vertrouwen. Hij moet vechten voor zijn plek in de stad. Hij moet oppassen voor de politie en volwassenen kunnen zomaar voor hem gevaarlijk zijn.
Dembé wordt er moedeloos van.
Het is een ochtend als alle andere ochtenden. De stad ontwaakt langzaam. In alle vroegte zoekt hij naar iets eetbaars, en naar een plekje om geld te verdienen. Opeens ziet hij uit zijn ooghoeken twee mannen aan komen lopen die niet veel goeds in de zin hebben. Snel neemt hij de eerste afslag en rent zo hard als hij kan de straat door. Opnieuw slaat hij af en botst in volle vaart tegen een vrouw op. Ze rollen allebei over de grond. Als Dembé weg wil rennen, houdt zij hem tegen. Op een vriendelijke manier.
“Hoe heet je?”
“Dembé.”
“Wat een mooie naam. Weet je dat dat ‘vrede’ betekent?”
De twee mannen komen de hoek om. “Deze jongen hoort bij mij”, zegt de vrouw op besliste toon. De mannen draaien zich om en gaan weg.
De vrouw neemt Dembé mee naar een huis. Daar zijn nog veel meer kinderen. Hij krijgt wat te eten. Voor het eerst in lange tijd durft Dembé zich een beetje te ontspannen en hij valt in een diepe slaap.
De meeste kinderen in het huis komen uit dezelfde provincie als Dembé. De vrouw legt aan Dembé uit dat hij hier naar school mag. Ondertussen neemt de organisatie waar de vrouw voor werkt contact op met de moeder van Dembé en maken ze een plan hoe hij weer naar huis kan.
Het is zes jaar later. Dembé staat voor het huis van zijn moeder. Hij heeft in de achterliggende jaren geleerd om het land te verbouwen. Het is geen vetpot, maar zijn moeder en zusjes hoeven geen honger meer te leiden. De kinderen uit het dorp kijken tegen hem op en hij helpt hen met hun huiswerk. Alles begint met school.
Hij pakt de voetbal die hij in Kampala gekregen heeft. “Wie doet er mee”, roept hij. Uitgelaten kinderen rennen naar hem toe. Dembé lacht. Hier is hij thuis!
Meer informatie over het project van Kerk in actie voor de Karamojong kinderen in Kampala lees je hier.
Geef een reactie