Hoe zou Petrus overboord zijn gestapt? Zou hij er voorzichtig uit de boot geklommen zijn – eerst een been over de rand en dan voorzichtig laten zakken? Of zou hij met een brede zwaai met een hand op de reling en met beide benen tegelijkertijd uit de boot zijn gesprongen?
Petrus kennende, zal hij vast met volle overgave het water zijn opgestapt. In een flits schieten de gebeurtenissen van de afgelopen nacht door zijn hoofd.
Ze waren die avond laat het meer van Galilea opgegaan. ‘Ga maar alvast’, had Jezus gezegd. ‘Ik kom later wel’. Dat gebeurde vaker. Jezus nam geregeld de tijd om de rust te zoeken. Om te bidden en af te stemmen op zijn Vader in de hemel.
De discipelen voeren het meer op. Maar de overtocht verliep niet zoals ze verwacht hadden. Er stak een stevige wind op en het schip begon te stampen en te slingeren. Wat een rustige oversteek had moeten worden, werd ploeteren en afzien. De golven beukten op het bootje. Zo worstelden de discipelen de hele nacht met de weersomstandigheden en met de zee.
Ze waren uitgeput. En bang, Doodsbang. De storm smeet het schip als een speelbal heen en weer. Zouden ze het er levend afbrengen?
In het midden van die wanhopige vermoeidheid, van de strijd tegen chaos en storm, van het steeds sterker wordend verlangen om op te geven, zien de discipelen ineens een schim. De golven zijn huizenhoog. Soms is er alleen dat water, zijn er alleen die golven, maar dan ineens zien ze het weer. Een schim die steeds dichterbij komt.
Het is teveel. De discipelen schreeuwen het uit. De paniek giert door hun lijf.
“Wees niet bang!”
Horen ze het goed? Is het dan toch Jezus die hen aanroept? In het hart van de storm die roep om niet bang te zijn – dat moet Jezus zijn! Petrus haast zich naar de achtersteven en roept: “Bent u het? Zeg me dat ik naar u toe moet komen?”
En zo gebeurt het dat Petrus diep ademhaalt en overboord stapt. Hij kijkt naar Jezus en trotseert dat water van woede, angst, dreiging en doodsheid. Hij kijkt in de ogen van Jezus en loopt door de hoop en de liefde over dat water.
Tot het moment dat hij de wind aan zijn kleren voelt trekken. Tot het moment dat hij de diepte van het water vreest. Waar is de grond onder zijn voeten? Wie denkt hij wel niet dat hij is? De zee sluit zich boven zijn hoofd.
Een hand grijpt hem vast en trekt hem in het licht. “Ik ben bij je. Altijd. Vergeet dat nooit. De liefde zal je dragen over de zee van angst en bitterheid”.
De zon kwam op en de wind ging liggen.
Eén reactie naar “Lopen over water”