Het is schemerdonker in de Ark. Sem en Jafeth zijn samen met Noach naar de olifanten gaan kijken, omdat die erg onrustig werden van de nijlpaarden.
Cham zat met zijn moeder in de ruimte die dient als woonkamer. Of eigenlijk: hun leefruimte. Tussen de voorraden was er wat ruimte waar ze het eten konden klaarmaken en waar ze konden zitten.
In het licht van een olielampje maakt de vrouw van Noach het eten klaar. Cham kijkt naar de grillige schaduwen op de wanden van de Ark, veroorzaakt door de flakkerende vlam. De Ark slingert opeens krachtig naar links en helt over. Cham zet zich schrap, maar de Ark recht zich weer op. Opnieuw. Zoals steeds de afgelopen weken.
Chams gedachten dwalen af naar enkele weken geleden. Hij dacht weer terug aan hoe hij samen met zijn broers Sem en Jafeth door de bossen kon rennen. Op zoek naar wat wild of naar lekkere bessen. Tenminste – als ze hun vader niet hoefden te helpen met het bouwen van de Ark.
Hun vader was maanden geleden opeens begonnen. Hij vertelde dat hij een opdracht van God had gekregen om een grote boot te bouwen – de Ark. Je begrijpt dat de meeste mensen Noach een zonderling vonden. Wie bouwt er nu een boot midden op het land? Maar Noach liet zich niet uit het veld slaan. Van ’s ochtend vroeg tot ’s avonds laat hakte hij bomen om en zaagde die tot planken. De Ark kreeg geleidelijk meer vorm. De spanten torende hoog boven het dorp uit. Deden de mensen eerst lacherig, nu keken ze met verbazing en verwondering. Ja, ze vonden het nog steeds maf en raar, maar ze kregen ook veel respect voor Noach. Van heinde en verre kwamen de mensen het schouwspel bewonderen. De waarschuwingen van Noach vonden ze minder leuk en al gauw ging iedereen weer naar huis.
Op een ochtend werden ze wakker van een vreemd geluid. Een soort diep gerommel. In de ochtendzon zagen ze in de verte allerlei dieren aan komen lopen. Giraffen, gnoes, paarden en zebra’s. Luipaarden en hazen. Kijk daar, twee muizen. Krokodillen en dromedarissen. Er waren dieren bij die zo nog nooit gezien hadden of die ze later niet meer terug wilden zien. Zoals de wasberen die in de Ark steeds het versgebakken brood probeerden te stelen.
Een lange stoet dieren die twee aan twee aan kwamen lopen en zo de Ark ingingen. Noach liep heen en weer om de dieren naar hun verblijven te brengen. De immense ruimte – drie verdiepingen! – raakte al snel voller en voller.
Het begon te regenen. Op zich waren we daar eerst wel blij mee. Het was al langere tijd droog geweest. De aarde was dorstig. Terwijl de wat langzamere dieren de ark naderden, begon het harder te regenen. Grote druppels. Noach werd zenuwachtig. Ook wij moesten de Ark in. Achter ons ging de deur dicht. Dit was het. Ons hele leven was nu de Ark.
Alles wat we gewoon waren, stopte. We waren helemaal alleen met ons eigen gezin. Niet meer naar anderen toe. Niet meer naar de dorpsfeesten. Niet meer –
Cham schrikt op uit zijn mijmeringen. Hij loopt naar de lichtopening en kijkt naar de hemel. De wolken jagen langs de donkere hemel. Maar dan ziet hij opeens de prachtige sterrenhemel.
Het is alsof er een stem klinkt die zegt: Ik zal er zijn.