Archief | kinderverhaal RSS feed for this section

Sem, Cham en Jafeth in de Ark

14 mrt

Het is schemerdonker in de Ark. Sem en Jafeth zijn samen met Noach naar de olifanten gaan kijken, omdat die erg onrustig werden van de nijlpaarden.

Cham zat met zijn moeder in de ruimte die dient als woonkamer. Of eigenlijk: hun leefruimte. Tussen de voorraden was er wat ruimte waar ze het eten konden klaarmaken en waar ze konden zitten.

In het licht van een olielampje maakt de vrouw van Noach het eten klaar. Cham kijkt naar de grillige schaduwen op de wanden van de Ark, veroorzaakt door de flakkerende vlam. De Ark slingert opeens krachtig naar links en helt over. Cham zet zich schrap, maar de Ark recht zich weer op. Opnieuw. Zoals steeds de afgelopen weken.

Chams gedachten dwalen af naar enkele weken geleden. Hij dacht weer terug aan hoe hij samen met zijn broers Sem en Jafeth door de bossen kon rennen. Op zoek naar wat wild of naar lekkere bessen. Tenminste – als ze hun vader niet hoefden te helpen met het bouwen van de Ark.

Hun vader was maanden geleden opeens begonnen. Hij vertelde dat hij een opdracht van God had gekregen om een grote boot te bouwen – de Ark. Je begrijpt dat de meeste mensen Noach een zonderling vonden. Wie bouwt er nu een boot midden op het land? Maar Noach liet zich niet uit het veld slaan. Van ’s ochtend vroeg tot ’s avonds laat hakte hij bomen om en zaagde die tot planken. De Ark kreeg geleidelijk meer vorm. De spanten torende hoog boven het dorp uit. Deden de mensen eerst lacherig, nu keken ze met verbazing en verwondering. Ja, ze vonden het nog steeds maf en raar, maar ze kregen ook veel respect voor Noach. Van heinde en verre kwamen de mensen het schouwspel bewonderen. De waarschuwingen van Noach vonden ze minder leuk en al gauw ging iedereen weer naar huis.

Op een ochtend werden ze wakker van een vreemd geluid. Een soort diep gerommel. In de ochtendzon zagen ze in de verte allerlei dieren aan komen lopen. Giraffen, gnoes, paarden en zebra’s.  Luipaarden en hazen. Kijk daar, twee muizen. Krokodillen en dromedarissen. Er waren dieren bij die zo nog nooit gezien hadden of die ze later niet meer terug wilden zien. Zoals de wasberen die in de Ark steeds het versgebakken brood probeerden te stelen.

Een lange stoet dieren die twee aan twee aan kwamen lopen en zo de Ark ingingen. Noach liep heen en weer om de dieren naar hun verblijven te brengen. De immense ruimte – drie verdiepingen! – raakte al snel voller en voller.

Het begon te regenen. Op zich waren we daar eerst wel blij mee. Het was al langere tijd droog geweest. De aarde was dorstig. Terwijl de wat langzamere dieren de ark naderden, begon het harder te regenen. Grote druppels. Noach werd zenuwachtig. Ook wij moesten de Ark in. Achter ons ging de deur dicht. Dit was het. Ons hele leven was nu de Ark.

Alles wat we gewoon waren, stopte. We waren helemaal alleen met ons eigen gezin. Niet meer naar anderen toe. Niet meer naar de dorpsfeesten. Niet meer –

Cham schrikt op uit zijn mijmeringen. Hij loopt naar de lichtopening en kijkt naar de hemel. De wolken jagen langs de donkere hemel. Maar dan ziet hij opeens de prachtige sterrenhemel.

Het is alsof er een stem klinkt die zegt: Ik zal er zijn.

Naäman, geef niet op!

12 mrt

Even is Naäman met stomheid geslagen. Hij kijkt de knecht van Elisa verbaasd aan. Maar dan wordt hij boos. Nee, woedend. Echt woedend. Zijn ogen staan hard en kil. Zijn rechterhand grijpt het zwaard zo stevig vast dat zijn knokkels wit worden. Met zijn borstelige wenkbrauwen diep gefronst en een grimmig samengeknepen mond, doet hij een stap naar voren en buigt zich over de knecht van Elisa.

“Waar. Slaat. Dit. Op!”

Hij spuugt de woorden met zoveel venijn uit dat Gehazi bijna achterover valt. De generaal gromt en draait zich op. Stampvoetend loopt hij naar zijn paard. De stoom komt uit zijn oren. Wat had hij gehoopt op genezing. Hij had zich voorgesteld hoe de profeet in volle glorie zijn God zou hebben aangeroepen. Hoe de handen van de profeet zijn zieke huid zouden wegvegen.

Machteloos

Ja, daar had hij veel over nagedacht. Gehoopt. Gebeden. Een tijd geleden had hij ontdekt dat hij ziek was. Melaats. Zijn toekomst was hem uit handen gevallen. Als dit bekend zou worden, was zijn carrière voorbij. Welke soldaat zou hem nog willen volgen? Hoe lang kan hij zijn koning nog dienen? Alle vijanden had hij verslagen. Hij was voor niemand bang. Maar tegen deze ziekte was hij machteloos …

Hij was er somber van geworden. Boos. Zou het zo eindigen?

Verrassende hoop

“Nee, dat hoeft echt niet”, zei het jonge meisje dat hij had mee genomen op een van zijn rooftochten in Israël.  Het was een cadeautje voor zijn vrouw. “In ons land hebben we een profeet die wonderen kan doen”.

Zo kwam het dat Naäman met een kar vol geschenken en een brief van zijn koning naar Israël was afgereisd. Maar zijn hoopvolle stemming was nu net de bodem ingeslagen. Die Elisa kwam niet eens zelf naar buiten. Hij stuurde gewoon zijn knecht. Geen eerbied, geen grote gebaren, maar alleen een stomme opdracht. Zeven keer kopje onder in de Jordaan.

kameel

Teleurstelling

“Zijn onze rivieren niet goed genoeg? Ik ga me toch niet wassen in de Jordaan? Hij wil me gewoon vernederen. Ze lachten me uit!”,  briest de generaal tegen een van zijn vrienden.

“We gaan naar huis. Voorwaarts!”

“Wacht, even wachten”, roept zijn vriend. “Als het een moeilijke opdracht was geweest, had je het zonder morren gedaan. Kom op, wat houd je tegen? Je kunt het toch gewoon proberen?”

Kopje onder

Mokkend en morrend geeft Naäman toe. Als ze bij de Jordaan zijn, stopt de stoet. Naäman aarzelt en treuzelt. Maar dan stapt hij vol overtuiging in het water. Kopje onder.  Snel klimt hij de kant weer op en kijkt naar zijn huid. Niets. Er is niets gebeurd.

“Zeven keer, he”, zegt zijn vriend.

Naäman klemt zijn kaken op elkaar en loopt het water weer in. Twee. Drie. Vier. Vijf. Naäman kijkt opnieuw. Nog steeds geen verandering. Durft hij nog te hopen? Zou er voor hem genezing zijn? Zes. Hij kijkt niet. Met zijn armen wijd laat hij zich achterover in het water vallen. Zeven.

Toekomst

Langzaam staat Naäman op uit het water. Voorzichtig inspecteert hij zijn lichaam. Eerst zijn linkerarm, bij de elleboog. Weg. Snel kijkt hij naar zijn voet. De pijnlijke knobbel en de rode vlekken. Weg. Naäman kan het niet geloven. De tranen stromen over zijn wangen. Huilend valt hij zijn vriend in de armen.

Er is weer toekomst.

 

Een nieuw leven voor Dembé

14 jul

Dembé kijkt met grote ogen rond. Het verkeer raast langs hem heen. Een man die driftig aan het bellen is, duwt hem ruw aan de kant. In de verte ziet hij de vrachtauto nog wegrijden die hem naar de stad heeft gebracht. Het was een lange en gevaarlijke reis geweest, van zijn dorpje in de provincie Karamoja naar de  grote stad Kampala.

Kinderen Afrika

Zijn moeder had gezegd dat hij maar naar de stad moest gaan. Dat hij nog maar 12 is, maakt niet zoveel uit. Dan had zij een mond minder te voeden. Misschien kon hij daar geld verdienen voor zijn zusjes. Er waren meer jongens en meisjes uit zijn dorp naar de stad getrokken. In het dorp had je sowieso geen kans. Soms was er nauwelijks iets te eten. En zo had hij op een ochtend zijn spulletjes gepakt en was op weg gegaan.

Het zal snel donker worden. Waar moet hij vannacht slapen? Dembé zwerft over straat. Uiteindelijk vindt hij een beschut plekje, waar hij kan liggen. Met een lege maag valt hij uiteindelijk in slaap.

Zo begint zijn avontuur in de grote stad. Overal probeert hij een baantje te vinden. Bij het grote kruispunt de ramen van auto’s lappen. Totdat een groep oudere kinderen hem wegjaagt. ‘Dit is ons kruispunt’. In het centrum bedelen. Op de vuilnisbelt zoeken naar bruikbare spullen. Het leven is hard. Hij kan niemand vertrouwen. Hij moet vechten voor zijn plek in de stad. Hij moet oppassen voor de politie en volwassenen kunnen zomaar voor hem gevaarlijk zijn.

Dembé wordt er moedeloos van.

Het is een ochtend als alle andere ochtenden. De stad ontwaakt langzaam. In alle vroegte zoekt hij naar iets eetbaars, en naar een plekje om geld te verdienen. Opeens ziet hij uit zijn ooghoeken twee mannen aan komen lopen die niet veel goeds in de zin hebben. Snel neemt hij de eerste afslag en rent zo hard als hij kan de straat door. Opnieuw slaat hij af en botst in volle vaart tegen een vrouw op. Ze rollen allebei over de grond. Als Dembé weg wil rennen, houdt zij hem tegen. Op een vriendelijke manier.

“Hoe heet je?”

“Dembé.”

“Wat een mooie naam. Weet je dat dat ‘vrede’ betekent?”

De twee mannen komen de hoek om. “Deze jongen hoort bij mij”, zegt de vrouw op besliste toon. De mannen draaien zich om en gaan weg.

De vrouw neemt Dembé mee naar een huis. Daar zijn nog veel meer kinderen. Hij krijgt wat te eten. Voor het eerst in lange tijd durft Dembé  zich een beetje te ontspannen en hij valt in een diepe slaap.

De meeste kinderen in het huis komen uit dezelfde provincie als Dembé. De vrouw legt aan Dembé  uit dat hij hier naar school mag. Ondertussen neemt de organisatie waar de vrouw voor werkt contact op met de moeder van Dembé  en maken ze een plan hoe hij weer naar huis kan.

Het is zes jaar later. Dembé staat voor het huis van zijn moeder. Hij heeft in de achterliggende jaren geleerd om het land te verbouwen. Het is geen vetpot, maar zijn moeder en zusjes hoeven geen honger meer te leiden. De kinderen uit het dorp kijken tegen hem op en hij helpt hen met hun huiswerk. Alles begint met school.

Hij pakt de voetbal die hij in Kampala gekregen heeft. “Wie doet er mee”, roept hij. Uitgelaten kinderen rennen naar hem toe. Dembé lacht. Hier is hij thuis!

Meer informatie over het project van Kerk in actie voor de Karamojong kinderen in Kampala lees je hier.

Doe je mee?

29 okt

Het kinderverhaal van vanochtend (28 oktober 2017) in de dienst over ‘de lofzang gaande houden’. Het verhaal is geïnspireerd  door het verhaal van piccolo en saxo, waar ik in mijn kindertijd graag naar mocht luisteren. Luister hier naar het muzikale sprookje

Afbeeldingsresultaat voor piccolo instrument

Er was eens een klein fluitje, Piccolo heette hij. Hij was de kleinste van de familie Houtblazer, en omdat hij zo klein was, werd hij regelmatig over het hoofd gezien. Piccolo vond het heerlijk om muziek te maken, het liefst samen met zijn familie of met andere families, zoals de familie Strijker of de familie Koperblazer, maar soms voelde hij zich zo onzeker en een beetje angstig.

Dat was niet zo gek, want niet iedereen in zijn familie blij met de muzikale bijdrage van Piccolo. Oudoom Fagot zat vaak op hem te mopperen: “Hij heeft altijd het hoogste woord”, zei Fagot dan met zijn lage bromstem. “Ik wou dat hij een toontje lager ging zingen.” De dwarsfluit floot tussen haar tanden en vond dat Piccolo te vaak dwars lag. Piccolo voelde zich dan verdrietig. En als hij dan terug floot, klonk het altijd vals. Hij liep dan maar het bos in om op de open plek of bij de rivier in de stilte muziek te maken. Uren kon hij zo op zijn rug liggen en spelen. Wat maakte het nog uit of hij er bij was of niet?

En vandaag was weer eens zo een dag. Hij had zich geweldig op vandaag verheugd. Juffrouw Harp zou langskomen, om met de familie te spelen. Piccolo genoot altijd met volle teugen van haar sierlijke handen die de snaren in beweging brachten. Zij kon kabbelende beekjes oproepen of woeste stormen. Maar vlak voordat ze er was, werd hij uitgetoeterd door tante Trombone. Ze klonk meestal een beetje hysterisch als ze boos was, omdat ze met lange uithalen en te hoge stem sprak.

Piccolo was het helemaal zat. Boos en verdrietig zocht hij de stilte weer op aan de oever van de rivier. Tranen drongen zich op achter zijn ogen, terwijl hij in de verte de familie Koperblazer zag wandelen, op weg naar juffrouw Harp. Hun koper flonkerde schitterend op in de late stralen van de avondzon.

Piccolo kon geen mooie toon verzinnen, dus hij luisterde maar naar de geluiden die op hem af kwamen. Eigenlijk verwachtte hij vanuit de verte de klanken van de samenspelende families met juffrouw Harp te horen. Die gedachte maakte hem nog eenzamer. Wat zou hij graag gewoon mee willen spelen.

Opeens spitste hij zijn oren. Wat was dat? Er klonken allemaal tonen door elkaar heen, maar er zat geen muziek in. Voorzichtig stond hij op, en liep een klein stukje terug om te zien wat dat die klanken te betekenen hadden. Net  toen hij wat struiken opzij duwde, kwam Klarinetje eraan rennen. Buiten adem hijgde ze: “O, hier ben je, gelukkig. Kom gauw. Zonder jou kunnen we niet spelen. Juffrouw Harp vraagt naar jou. Niemand kan jouw toon treffen. We hebben je nodig. Zonder jou zijn we niet compleet!”

Dolgelukkig liep Piccolo mee. Hij voelde zich trots en gelukkig. Tjonge, zeg. Dat juffrouw Harp hem nog kende. Al fluitend rende hij achter Klarinetje aan. Hij vond het niet eens meer erg dat het een beetje vals klonk.

De man die alles van schoon wist

8 sep

Er was eens een man die alles van schoon wist. Hij kende wel 50 soorten zeep. Hij mocht op de TV in praatprogramma’s uitleg geven over handen wassen. En hij had wel tien boeken geschreven over douchen, haren wassen en tanden poetsen. Deze man wist echt alles van schoon.

IMG_20170814_200523

Hij was de meest geleerde professor in de hygiëne uit de wijde omgeving . En hij vond het heerlijk om mensen te helpen met hun vragen over schoon.

Maar nu was er iets vreemds met hem aan de hand. Hij zag er zelf helemaal niet zo schoon uit. En hij rook ook niet helemaal fris. Niemand durfde hem er naar te vragen, tot er een klein meisje bij hem aanbelde.

‘Meneer de professor ‘, zei het meisje.  ‘Ik vind u een beetje vies.’  De professor werd helemaal rood tot achter zijn oren. Hij begon te stotteren. ‘Elke dag douche ik twee keer, hoor. Met mijn  paraplu.’

Wat bleek? De professor was bang voor water! Onder de douche deed hij een paraplu op en een regenjas aan om niet nat te hoeven worden.

‘Wat raar’ zei het meisje.  ‘Om schoon te worden moet u niet praten over schoon, maar hup, het water in.’

En zo is het.

Vv

Spionnen in Jericho

12 dec

 

De twee spionnen liggen met bonzend hart doodstil op het dak, in de donkere nacht. Rachab had hen razendsnel naar boven gebracht en verstopt onder het vlas dat op het dak lag te drogen.

 

Afbeeldingsresultaat voor vlas

Leuk om te weten: Vlas werd gebruikt om linnen van te maken. Van linnen kon je kleren maken, maar ook grote lappen stof. Het vlas moest eerst drogen en werd daarna bewerkt.

 

Ze horen de soldaten van de koning van Jericho schreeuwen. ‘Waar zijn die mannen? Vertel op!’ Zacharja pakt zijn zwaard nog steviger vast. Joas legt voorzichtig een pijl op zijn boog. Allerlei gedachten flitsen door zijn hoofd. Wat was hij trots dat hij mee mocht met Zacharja om het gebied te verkennen. Het Joodse volk was aangekomen bij het Beloofde Land. Ze hadden hun kamp opgeslagen aan de oever van de Jordaan. Het tentenkamp zinderde van de spanning. Eindelijk was het volk aangekomen op de plaats van bestemming. Eindelijk kwam er een einde aan die lange, lange tocht door de woestijn.

Jozua, de leider van Israël, wilde precies weten wat hij kon verwachten als het de Jordaan over zou trekken. Hoe sterk waren de vijanden? Wat was de beste route? Om dat uit te vinden, had Jozua aan Zacharja, een van de dapperste Israëlieten, gevraagd om het land te gaan verkennen. En Zacharja had hem, Joas, meegenomen, omdat hij zo goed kon boogschieten.

Het was een spannende tocht. Niemand mocht weten dat zij bij de Israëlieten hoorden. Ze waren immers spionnen. En zo waren ze in Jericho terecht gekomen. Jericho was een sterke stad met grote, hoge muren. Toch waren de mensen bang. Bang voor dat volk uit de woestijn.

Omdat het bijna donker was, zochten ze een plek om te overnachten. Niemand gaat de stad uit als de schemer valt. Ze informeerden of er ergens een herberg was. Zo kwamen ze bij Rachab terecht, een zelfverzekerde en mooie vrouw die een eigen herberg had bovenop de muur. De muur van Jericho was zo gebouwd, dat er op en tegen de muur ook allerlei huizen stonden.

Moe van de spannende tocht en licht in het hoofd van het bier, zaten Zacharja en Joas een beetje te suffen in de gelagkamer. Ze waren nog de enige gasten. Opeens werd er hard op de deur gebonsd. Rachab reageerde verrassend snel. ‘Naar boven, nu!’, siste ze. Ze rende achter de spionnen naar het dak, beval hen te gaan liggen en strooide het vlas over hen heen.

Snel ging ze naar beneden en opende de deur.

De opgewonden stemmen van de soldaten klinken luid door de nacht. Ze horen de rustige stem van Rachab. Joas spitst zijn oren, maar hij verstaat niet wat ze zegt. Is ze te vertrouwen? Zitten ze nu niet als ratten in de val?

Dan horen ze de soldaten vertrekken. Hollende voetstappen op weg naar de poort. ‘Open de poort, snel! We moeten die spionnen achterna, voordat ze hun kamp bereiken’.

Zacharja en Joas gaan op hun knieën zitten en schudden het vlas van zich af. Rachab komt naar hen toe en vertelt dat ze de soldaten heeft wijsgemaakt dat de spionnen al vertrokken waren. ‘Waarom doe je dit?’, vraagt Zacharja. ‘Je kent ons niet en je brengt zo je eigen leven in gevaar’.

Dan begint Rachab te vertellen. Over de verhalen die Jericho binnendruppelen. Verhalen over de kracht van de God van Israël. Verhalen over de wonderen die die God gedaan heeft. ‘Weet je’,  zegt Rachab. ‘Jullie God is echt God. Ik wil graag bij Hem horen. Daarom heb ik jullie geholpen. Nu moet je me beloven dat als jullie Jericho aanvallen, je mij en mijn familie zult sparen. Hier heb ik een touw waarmee ik jullie van de muur kan laten zakken’

‘Dat is goed’,  zegt Zacharja. ‘Hang dit rode koord uit je raam, als we de stad komen belegeren. Dan zien we waar jij bent. Iedereen die in jouw huis zal zijn, zal worden gespaard’.  De spionnen laten zich van de muur zakken en verdwijnen in de nacht.

Korte tijd later doemt het volk Israël op voor de muren van Jericho. Rachab wordt niet alleen gespaard, maar ze wordt zelfs een van de voorouders van Jezus. Want een ding is zeker. God doet wat Hij belooft. Beloofd is immers beloofd!

Jared en Joachim bouwen een huis

24 jul

Druk gebarend staan Jared en Joachim te overleggen. De eerste zonnestralen strelen het landschap. Links van Jared en Joachim rijzen grijze rotsen op, die scherp afsteken tegen de steeds lichter wordende lucht. Rechts wordt het landschap glooiender. De zandvlakte ziet er vriendelijk uit door de plukjes gras en de struiken die de droogte goed kunnen verdragen.

Jared en Joachim willen samen een huis bouwen, maar ze maken ruzie over waar je het beste het huis kunt bouwen.

‘Kijk toch’, roept Jared. ‘Als we hier in het zand gaan bouwen, kunnen we al heel snel beginnen. Het fundament is zo goed als klaar. Alleen nog even waterpas maken!’ Joachim wijst naar de rotsen. ‘Nee, joh, daar moeten we bouwen. Dát is een stevige ondergrond. Als we op de rotsen bouwen, staat ons huis heel erg stevig, dan kan er niets mis gaan -’  ‘Hou toch op, man! Weet je wel hoeveel extra werk het is? Het kost ons weken om die rots bouw klaar te maken.’

Twee huizen

Ze komen er samen niet uit. Uiteindelijk besluiten ze om allebei maar hun eigen huis te gaan bouwen. Jared loopt naar de zandvlakte, zoekt een goede plek en begint te graven. Joachim heeft meer tijd nodig. Als Jared zijn huis al af heeft, is Joachim nog maar net begonnen. Samen maken ze het huis van Joachim af.

Joachim en Jared gaan graag bij elkaar eten. Ze genieten van hun huizen, van het mooie uitzicht en van de complimenten die ze krijgen van voorbijgangers.

Noodweer

Op een nacht schrikt Joachim wakker. Het felle bliksemschichten lichten onafgebroken de donkere nacht op en luide donderslagen rollen door de vallei. Dikke regendroppels slaan tegen de ramen, terwijl de wind om het huis giert. Joachim gaat bij de voordeur onder de overkapping zitten en ziet hoe door de regen kleine stroompjes langs het huis stromen. De stroompjes lijken wel kleine woeste beekjes te worden. Met verbazing en ontzag kijkt Joachim naar het natuurgeweld.

Opeens spitst hij zijn oren. Hoort hij nu zijn naam roepen? In de verte ziet hij een schim. Als de nacht oplicht door de bliksem, ziet hij dat het Jared is, zijn buurman. Buiten adem strompelt hij het huis van Joachim binnen. ‘Mijn huis, mijn huis is … is weg’, brengt Jared met horten en stoten uit. ‘De regen … het ging zo hard. Al dat water, het zand onder mijn huis, het spoelde weg. Mijn huis, mijn huis is ingestort’.

Fundament

De volgende ochtend komt de zon weer op aan een wolkeloze hemel. Jared en Joachim zitten samen zwijgend onder het overkapping van het huis van Joachim.

‘Weet je, misschien is het fundament wel het belangrijkste van het hele huis’, doorbreekt Jared het zwijgen. ‘Je hebt er veel tijd en energie in gestoken, maar jouw huis was bestand tegen de wind en de regen. Ik ga een nieuw huis bouwen, maar ik begin met een goed fundament!’

 

Kinderverhaal voor de zondag na de vakantiebijbelweek, 24 juli 2016 om te gebruiken in de kindernevendienst.

Tekst: Mattheüs 7, 24 Wie deze woorden van mij hoort en ernaar handelt, kan vergeleken worden met een verstandig man, die zijn huis bouwde op een rots. 25 Toen het begon te regenen en de bergstromen zwollen, en er stormen opstaken en het huis van alle kanten belaagd werd, stortte het niet in, want het was gefundeerd op een rots. 26 En wie deze woorden van mij hoort en er niet naar handelt, kan vergeleken worden met een onnadenkend man, die zijn huis bouwde op zand. 27 Toen het begon te regenen en de bergstromen zwollen, en er stormen opstaken en er van alle kanten op het huis werd ingebeukt, stortte het in, en er bleef alleen een ruïne over.’  28 Toen Jezus deze rede had uitgesproken, waren de mensen diep onder de indruk van zijn onderricht, 29 want hij sprak hen toe als iemand met gezag, en niet zoals hun schriftgeleerden.

We gaan naar het Beloofde Land!

5 feb

Een kinderverhaal bij Exodus 12, 1 – 50; 13, 1 – 16

Ruben luisterde ingespannen naar het fluisterend overleg van vader en moeder. Hij merkte dat vader bang was.

‘Wat zullen de Egyptenaren doen? Zouden ze ons zomaar laten gaan?!’

‘We moeten vertrouwen hebben, Abel. Je hebt Mozes gehoord – God zal ons helpen!’

Er viel een geladen stilte.

Abel pakte zijn vrouw Miriam stevig vast en omhelsde haar.

‘Je hebt gelijk. We moeten vertrouwen hebben. Kom we gaan alles in orde maken.’

Spanning in Egypte

De Israëlieten leefden op gespannen voet met de Egyptenaren. Mozes had zich opgeworpen als de nieuwe Joodse leider en hij eiste van de farao dat de Israëlieten hun vrijheid terug zouden krijgen. De farao was woedend geworden en had de Israëlieten nog harder laten werken dan ze al deden.

Maar Mozes liet zich niet uit het veld slaan. God stond aan zijn kant. De farao lachte Mozes uit. Hij riep: ‘Onze zonnegod Ra zal ons beschermen’. Maar God zorgde voor drie dagen duisternis. De farao riep: ‘Jullie moeten naar mij luisteren. Jullie kunnen niets doen als ik dat niet wil – en jullie, jullie kunnen helemaal niets!’ Maar God stuurde de ene keer kikkers, de andere keer steekvliegen die zelfs in de slaapkamers voor overlast zorgden.

Steeds moest de farao in de God van Mozes zijn meerdere erkennen. Maar hij weigerde Israël te laten gaan. Negen plagen waren er geweest. Maar opnieuw weigerde de farao te luisteren.

Een nacht om nooit te vergeten

En nu, nu had Mozes gezegd dat het zo ver was. Dit zou de nacht van bevrijding worden. ‘Jullie moet goed onthouden wat er vandaag gaat gebeuren’, had Mozes gezegd. ‘Jullie moeten het je kinderen vertellen en die moeten het aan hun kinderen vertellen’. In deze nacht moesten ze een lammetje slachten en brood eten.

Het zou een nacht worden om nooit te vergeten. De nacht van Pascha. Dat betekent voorbij gaan of overslaan. De Israëlieten moesten bloed van het geslachte lammetje aan de deurposten strijken. Daarmee lieten ze zien dat ze geloofden in Gods reddende kracht. In de nacht dat in alle Egyptische gezinnen het oudste kind doodging, sloeg God de huizen van de Israëlieten over.

Het was een verdrietige nacht in Egypte. Ondertussen wachtten de Israëlieten af. De farao riep Mozes bij zich. Het gezicht van de farao was getekend door verdriet en wanhoop. ‘Verdwijn’, fluisterde hij. ‘Verdwijn’. En met stemverheffing: ‘Ga weg, neem je volk mee. Laat je nooit meer zien!’

Bij de Israëlieten werd die nacht op de deur geklopt. ‘Kom op, ga mee, we gaan op weg! Op weg naar het Beloofde Land.’ Abel en Miriam pakten hun tassen. Abel tilde de kleine Tirza. Ruben pakte de hand van zijn moeder. Wat was hij blij! Zo verlieten ze dat moeilijke land Egypte waar ze een zo zware tijd hadden gehad. Ze namen hun bezittingen en vee mee. Op weg naar de vrijheid.

God ging met hen mee!

Simeon en Hanna

17 jan

Opnieuw maken Jozef en Maria zich klaar om op reis te gaan. In de verte horen ze een late roep van een velduil. Wat duiven vliegen op als ze de deur openen. Het is nog vroeg in de ochtend. Dit keer is er geen bedrukte stemming. Niet zoals de vorige keer, ruim een maand geleden, toen ze die reis naar Bethlehem moesten maken in opdracht van de keizer. De heldere lach van Maria klinkt Jozef als muziek in de oren. Als de spullen voor onderweg gepakt zijn, helpt hij Maria om op de kar te klimmen. Als ze zich geïnstalleerd heeft, geeft Jozef hun zoontje Jezus aan Maria. Vertederd kijkt hij naar hun kindje, die nu bijna een maand oud is.

Op weg naar Jeruzalem

De buurman loopt nog even naar Jozef toe. ‘Zo’, zegt hij met zijn donkere stem. ‘Jullie gaan naar Jeruzalem?’ ‘Ja’, zegt Jozef, ‘We gaan naar de tempel om Jezus aan God te laten zien’. Het is in die dagen de gewoonte dat ouders na veertig dagen met hun eerstgeboren kindje naar de tempel in Jeruzalem gaan. De tempel is de plek waar je het dichtst bij God bent. Om je dankbaarheid en je blijdschap aan God te laten zien, is het de gewoonte om een iets aan God te geven. Offeren heet dat. Dat gaan Jozef en Maria vandaag doen: ze gaan een offer brengen in de tempel om dankjewel tegen God te zeggen.

Als ze in de buurt van Jeruzalem komen, wordt de weg al drukker en drukker. Jozef en Maria zijn niet onbekend in Jeruzalem. toen ze zelf nog kind waren, gingen ze al met hun ouders mee naar Jeruzalem om in de tempel de grote feesten te vieren.

Verrassende ontmoetingen

Toch zijn ze altijd onder de indruk van de grote tempel en van alle drukte. Via de trappen komen ze in de voorhof. Ze moeten de voorhof oversteken om met hun offer bij de priester te komen. Omdat Jozef en Maria niet zoveel geld hebben, hebben ze twee duiven meegenomen als offer voor God.

Opeens komt er een oude man naar hen toe gelopen, met tranen in zijn ogen, met trillende handen, maar met een krachtige, warme stem. Voorzichtig strekt hij zijn handen uit naar Jezus en pakt het kindje aan van Maria. Vol liefde drukt hij Jezus tegen zijn borst. Hij begint te zingen – wat heeft hij lang op dit moment gewacht! Zo lang geleden al heeft God tegen hem gesproken, dat Simeon de beloofde Messias (de redder van Israël) zou mogen zien. En wat heeft hij daarnaar uitgekeken. Jaar in, jaar uit. Zoveel ellende heeft Simeon gezien, zoveel zorgen heeft hij gehad over de bezetting van Israël. Maar nu, nu is het zover!

Terwijl Simeon zingt en God looft en prijst, komt er een stokoude vrouw aanlopen. Hanna. Hanna is elke dag in de voorhof te vinden. Elke dag is ze hier om te bidden. Dichtbij God. Hanna is een profetes. Ze leeft heel dicht bij God en als je goed naar haar luistert, hoor je woorden die iets van God vertellen. Woorden die hoop geven en die iets van de toekomst vertellen.

Als Hanna Jezus in haar armen neemt, rollen de tranen over haar wangen. Jozef kijkt naar de lijnen en rimpels in haar gezicht. Hij ziet de heldere ogen van Hanna. Haar oude, maar krachtige handen die Jezus vasthouden. Ze zingt en roept naar iedereen die het maar wil horen op het tempelplein: ‘Kijk, dit je de Redder die God beloofd heeft! God ziet naar ons om, Hij zal ons verlossen!’

Voorzichtig neemt Maria Jezus weer over van Hanna. Ze zijn onder de indruk van deze vrouw en van Simeon. Jozef pakt even de hand van Maria en knijpt er zachtjes in. ‘Mooi he’, fluistert hij. Maria legt haar hoofd tegen de schouder van Jozef en streelt hun baby. Ja, er gaat iets gebeuren. Dat heeft God beloofd.

Een nieuw lied (dans, Israël, dans!)

7 sep

Een kort verhaal bij het lied van Mozes en Mirjam ‘De koning van Egypteland’ (lied 169 uit het Liedboek) 

Ja.

Weet je, ik heb momenten meegemaakt dat ik zó blij was, zó verrast door hoe bijzonder onze God is, dat ik wel moet zingen.

Ken je dat gevoel?

Dat er opeens een lied in je gedachten komt?

Dat je zin hebt om te gaan zingen?

 

 

O – misschien moet ik me even voorstellen. Ik ben Mirjam. Mozes is mijn broertje. Nou ja, broertje, nu niet meer, hoor. Hij is de leider van Israël geworden.

Het was een hele spannende tijd.

We woonden in Egypte. In het begin was het gaaf. Een mooi land, we woonden er met plezier. Maar de Egyptenaren begonnen een hekel aan ons te krijgen en we werden steeds meer gepest en getreiterd.

Eerst heb je het niet eens in de gaten, maar opeens ontdek je dat je geen eigen leven meer hebt. Dat je steeds moet werken voor de Egyptenaren. We zaten gevangen en moesten dwangarbeid doen.

We wisten niet hoe het verder moest. We waren bang en wanhopig.

We hebben heel wat afgebeden. Of bidden – soms was het meer een schreeuw: God help toch!

 

Het leek alleen maar van kwaad tot erger te gaan.

Maar op een gegeven moment was daar mijn broer Mozes.

Hij had iets…

In zijn ogen zag ik zijn kracht, hij was veranderd.

Hij vertelde ons dat God ons ging redden uit Egypte.

We konden het nauwelijks geloven.

Hij durfde naar de Farao te gaan.

Hij durfde te zeggen wat wij nodig hadden.

Het was echt een zware tijd – maar we ontdekten dat God echt aan onze kant stond.

Hoe God ons hielp en op een nacht was het zover.

We mochten weg!

We waren vrij!

Daar gingen we met z’n allen: kinderen en vrouwen, we namen onze zieken mee – iedereen!

Het voelde zo feestelijk.

 

Maar na amper een dag sloeg de stemming om.

De Egyptenaren waren eigenlijk heel boos dat we weg waren gegaan.

Ze kwamen met hun beste soldaten achter ons aan.

En het leek erop dat Mozes zich vergist had.

We liepen zomaar in de val.

We liepen een dal in – en voor ons was de Rode Zee.

Daar konden we nooit daarheen trekken – dat zou onze dood worden.

Bergen omringden ons – daar konden we nooit overheen komen met al onze kinderen en zieken.

En achter ons – achter ons kwamen de soldaten van de Egyptenaren.

Hoe moest het verder?!

 

Maar Mozes zei: vertrouw maar op God.

Hij zegt dat Hij ons zal bevrijden.

De volgende dag was er een pad door de Rode Zee

We konden met z’n allen dwars door de zee naar de overkant!

 

We waren gered!

We waren echt vrij.

De zee sloot zich weer en de Egyptenaren zaten nu in de val.

God kun je vertrouwen!

Aan de overkant, toen we beseften dat we veilig waren, begon ik zomaar te zingen.

Te zingen van Gods bevrijding.

Zingen jullie mee?