Meditatie op biddag bij Prediker 3, 1 – 8
Gemeente van onze Heer Jezus Christus, geliefde mensen van God,
Biddag voor gewas en arbeid – zomaar een woensdag, midden in de week. Een dag waarop je de balans kunt opmaken. Een dag waarop je naar voren kijkt. Wat verwacht je van het seizoen dat voor je ligt? Waar vraag je een zegen voor, of over? En wat heeft de afgelopen periode voor je betekend?
Zo’n biddag is ook wel bijzonder. Een dag waarop we vorm geven aan onze afhankelijkheid aan God. Juist door te bidden voor de gewone dingen in ons leven. Juist door te bidden voor ons dagelijks brood. Zijn we niet ten diepste afhankelijk van God?

Tegelijkertijd roept het ook vragen op. Omdat onze werkelijkheid vaak zo haaks staat op Gods nieuwe wereld. Omdat gebed soms verwarring oproept. Omdat het gebed soms ingezet wordt als een soort magisch denken – alsof het gebed je omstandigheden verandert. Alsof het gebed alles ten goede keert. Alsof het gebed ons ontslaat van verantwoordelijkheid
Maar als dat niet zo is, áls het gebed toch niets verandert aan onze omstandigheden – heeft bidden dan zin?
Misschien ligt bij deze vraag wel de kern van onze omgang met God: heeft bidden zin? Het is een vraag die gesteld wordt als onze ervaringen botsen met die God die de wereld in zijn hand zou houden. Het is een vraag waar een wereld van veronderstellingen en gedachten achter schuil gaat. Over God. Over bidden. Over mens-zijn.
Het lijkt soms wel alsof er maar twee keuzes zijn: of ons gebed wordt verhoord en we ontvangen gezondheid, kracht, vrede – en anders, anders kan God niet bestaan. Niet zomaar. En zullen we God tandelozer moeten maken, meer op afstand moeten zetten.
Maar zijn beide reacties niet twee kanten van dezelfde medaille? Is het niet zo dat wij op deze manier proberen om God te controleren, in onze greep te krijgen? Of dat we proberen om God om te vormen tot wat wij kunnen begrijpen en kunnen denken?
Als we verwachten dat het gebed de plooien en kreuken van ons leven glad strijkt, schuiven we niet alleen onze eigen verantwoordelijkheid voor ons uit, maar maken we God ook tot een marionet van ons verlanglijstje. Bidden is meer dan het voorleggen van onze vragen.
Tegelijkertijd is het ook zo dat als we God op afstand plaatsen, als we God tot op zekere hoogte machteloos maken, daar ook geen appel meer van uit kan gaan. Misschien kan het ons in beweging brengen, maar is God nog in staat om ons te doen veranderen, ons aan te spreken of moet het uit onszelf komen?
Maar wat is bidden dan nog?
Prediker gaat op een verrassende manier om met deze vraag. Voor alles is een tijd, schrijft hij. Het lijkt alsof hij het leven in al zijn facetten beschrijft. Het leven zoals het zich aandient, zoals het ons kan overspoelen. Een maalstroom. Het levenslot.
Toch is dat niet wat Prediker zegt. Het gedicht over ‘tijd’ beschrijft een belangrijke nuance. In het Hebreeuws wordt er een woord gebruikt, dat een bredere en diepere betekenis in zich meedraagt dan ons begrip ‘tijd’. De vertaling van het Hebreeuwse woord met tijd is te smal. Het gaat in dit woord niet om onze horlogetijd; veel eerder duidt het om een gelegenheid of een mogelijkheid. Datgene wat in die tijd gebeurt, dat staat centraal.
Het is niet zo dat wij heen en weer geslingerd worden op de golven van het leven, maar dat we het leven ontvangen als een door God geschonken mogelijkheid. Dus dat hele leven, met al zijn rauwe en scherpe randen, is ingebed in Gods ruimte.
Het gedicht is niet deterministisch bedoeld. Het is niet een tijd die bestemd is, die bepaald is om iets te doen. Zo van: het komt zoals het komt, en je kunt het toch niet veranderen. Een boodschap van: stil maar wacht maar, en laat het maar passeren. Dit gedicht roept niet op tot gelatenheid of passiviteit.
Integendeel. Alles staat in het kader van de geboden gelegenheid, van de mogelijkheid. Het is een gedicht vol tegenstellingen: Baren tegenover sterven; doden tegenover helen; afbreken tegenover opbouwen.
Het gaat hier niet om de ervaring van een persoon, maar om al de gebeurtenissen die plaatsvinden binnen het menselijk leven. Alles tussen het voortbrengen van leven en het verliezen van leven is afhankelijk van de geboden mogelijkheid. Het gaat om alles wat tussen de tegenstellingen in staat. Alles tussen geboorte en dood; alles tussen vreugde en verdriet; tussen oorlog en vrede. Het is dan ook niet toevallig dat het veertien tegenstellingen zijn; een vol getal. Het hele leven, met al zijn facetten, is ingebed in Gods mogelijkheden.
We zijn niet in staat om deze dingen te plannen. Misschien is dat wel ten diepste levenskunst: de onzekerheid van het bestaan dragen. Rouwen en dansen, huilen en lachen. Het zijn gebeurtenissen waar we geen invloed op uit kunnen oefenen.
Deze tekst is in die zin al heel troostrijk. We vinden het soms zo moeilijk om stil te blijven staan bij verdriet en wanhoop. Om ruimte te vragen voor ons eigen verlies. Al gauw heb je het gevoel dat je teveel bent, dat je je aan moet passen. Maar hier, in deze tekst, wordt gezegd: nee, er is ook een tijd om te rouwen. Dat is goed. Daar krijg je gelegenheid voor. Er is een tijd om te huilen. Je hoeft je niet vrolijker voor te doen dan je je voelt. Er wordt ook het vertrouwen uitgesproken dat het niet blijft bij het verlies, bij de rouw en het verdriet. Er komt ook een andere tijd, een andere gelegenheid.
Dat is de betekenis van dit gedicht over de tijden: alles wat binnen ons menselijke leven ligt, is een van God geschonken mogelijkheid.
Het is geen afgerond betoog. Ook de prediker bleef met puzzels zitten, die hij niet kon oplossen. Maar ergens is er de overtuiging te leven voor het aangezicht van een machtige God. Dat is ook de les die hij ons meegeeft. Dat wij ons aan die God toevertrouwen.
En misschien is dat ook we de ruimte van het gebed. Laat ik een voorbeeld geven. In een relatie kan de ene partner steeds weer terecht met zijn of haar verhaal. Vragen behoeven niet perse een antwoord. Een klacht hoeft niet perse te worden opgelost. Waar het op aan komt, is dat de ene partner de ander opbeurt, weer op de benen zet. Herinnert aan hoop, en moed geeft.
Dat is de kracht van het gebed. Daar opent zich de ruimte van God. In ons leven, in al die facetten horen we opnieuw van verhalen van licht, van verhalen van hoop, worden we bemoedigd om op weg te gaan, om te veranderen.
Ons gebed is niet bedoeld om God voor ons karretje te spannen. Het gebed is de ruimte waarin we ons leven in Gods perspectief plaatsen. Om aangespoord te worden en verantwoordelijkheid te nemen. Om opgebeurd te worden, herinnerd te worden aan hoop.
Om op te staan. Uit verstarring. Uit lamlendigheid. Uit verslagenheid. Om op te staan. Tegen onrecht.
Het gebed als de ruimte waarin het leven zich ontvouwt voor Gods aangezicht
amen
Tags: biddag, bidden, prediker 3