(Bij mijn afscheid van de Protestantse Gemeente ‘t Harde mochten de kinderen hun lievelingsverhaal uit de Bijbel kiezen. Dit is de keuze van Kyra)
Beste Kyra, ik ben blij dat je lievelingsverhaal het verhaal van mijn broer Jozef is. Het is echt een heel bijzonder verhaal. Eerlijk gezegd vind ik het best heel lastig en moeilijk om het verhaal van Jozef aan je te vertellen, omdat ik zelf best heel gemeen ben geweest naar mijn broertje. Gelukkig hebben we de kans gekregen om het weer goed te maken. Waar ik vooral zo dankbaar voor ben, is Jozef de moed had om ons te vergeven. Dat vind ik echt heel knap en dat had ik eerlijk gezegd niet verwacht. Weet je wat ook zo bijzonder is? Dat Jozef ook op de eenzaamste en donkerste momenten geholpen is door onze God. Luister maar.

Mijn naam is Ruben. Ik ben de oudste van ons gezin. Nu moet ik je wel vertellen dat ik uit een ingewikkeld gezin kom. We hebben wel allemaal dezelfde vader, maar vier verschillende moeders. In onze tijd kwam dat wel vaker voor, maar in de tijd waarin jij leeft zou dat wel heel vreemd zijn, of niet? Het gaf bij ons trouwens veel spanning. De moeder van Jozef, Rachel, had een enorme hekel aan Lea, mijn moeder. Ze wilden namelijk allebei de belangrijkste zijn voor onze vader Jacob. Maar onze vader hield nou eenmaal het meeste van Rachel, dat wist iedereen. Het gekke was dat het krijgen van kinderen een soort competitie werd. Alsof je met kinderen krijgen liefde kon afdwingen.
Mij moeder Lea kreeg het eerst kinderen. Ik werd geboren, en later mijn broers Simeon, Levi en Juda. Het leek erop dat Rachel geen kinderen kon krijgen. Rachel werd in die tijd nog bozer en jaloerser. We liepen het liefst een eindje om als Rachel eraan kwam. We konden het nooit goed doen in haar ogen. We kregen altijd maar sneren. Niets aan. Onze vader Jacob liet het maar gebeuren, hij deed er niets aan. Maar ja, hij was dan ook tot over zijn oren verliefd. Tja, en daar werd onze moeder Rachel dan weer ontzettend chagrijnig van…
Jaren later kreeg Rachel toch een zoon. Jozef noemde ze hem. Jozef was de elfde zoon van Jacob, want er waren in de tussenliggende jaren nog zes zonen geboren. Het gekke was dat Rachel nog een beetje gemener leek te worden nu ze zelf ook een zoon had. We konden het niet helpen, maar daardoor kregen we ook een beetje een hekel aan Jozef. Tot overmaat van ramp werd hij ook nog eens het lievelingetje van onze vader. Jozef kon echt helemaal niets verkeerd doen. Als Rachel hem niet beschermde, deed Jacob het wel. Hoe vaak Simeon en Juda niet de schuld kregen als Jozef iets fout deed – pfff. We zouden hem zo graag eens een lesje leren. Maar ja, die kans kregen we natuurlijk nooit. Hij hield altijd de rok van zijn moeder vast.
Ja, Rachel… Bij de geboorte van haar tweede zoon, Benjamin, enkele jaren na de geboorte van Jozef, is ze overleden. Pas later begreep ik hoe ingrijpend dat moet zijn geweest voor Jozef. We hadden toen voor hem moeten zorgen, maar we staken de draak met hem. Benjamin daarentegen vonden we allemaal een droppie. Iedereen liep met hem weg.
Jacob veranderde ook door het verlies van Rachel. Het leek of de lach uit het leven van onze vader was verdwenen. De glans was uit zijn leven verdwenen. Rachel was zijn grote liefde en niemand kon haar plaats innemen. Het leek erop dat Jozef nog veel belangrijker werd voor Jacob. Wij moesten de schapen en geiten hoeden, wij moesten zorgen voor de kamelen, maar Jozef bleef bij de tenten. Altijd in de buurt van Jacob.
Op een keer kwamen we terug na een dag hard werken. Tot onze verbazing en woede had Jozef een schitterende mantel gekregen. Een mantel met alle kleuren van de regenboog. En waarom? Wat deed hij de hele dag?! Wij liepen het vuur uit onze sloffen, zorgden voor alles – maar nooit een bedankje. Maar deze Jozef kreeg zomaar zo’n schitterend cadeau. Wij vonden Jozef al verwaand, en dat werd er nu niet beter op …
Jozef begon dromen te krijgen. Weet je, dromen zijn bijzonder. Het kunnen soms boodschappen van God zijn. Maar die dromen – echt te gek voor woorden! Hij droomde dat wij allemaal voor hem zouden knielen. en niet alleen wij als broers, maar ook zijn eigen vader! Stel je voor, dat onze vader Jacob voor die Jozef zou moeten knielen – te zot voor woorden, toch?

Jacob zelf kreeg ook een beetje genoeg van deze rare dromen van Jozef. Het leek hem een goed idee om Jozef iets minder bij de tenten te houden en wat harder te laten werken. En zo kwam het we op een middag ineens Jozef in de verte zagen aankomen. We herkenden hem al van verre aan zijn gekleurde mantel.
We waren met de kudden de vlakte ingetrokken. Een stuk verder dan normaal, omdat er niet zoveel gras was. Jozef was door Jacob naar ons toegestuurd om ons wat eten te brengen en om te horen hoe het met ons ging. Het was voor het eerst dat Jozef er in zijn eentje op uit was gegaan. We roken onze kans. Wat zouden we die opschepper eens goed laten schrikken. Eindelijk konden we hem een lesje leren.
Snel verstopten we ons achter een heuvel en bespraken wat we met Jozef zouden doen. Wat begon als een geintje kreeg al gauw een grimmige klank. Eerlijk gezegd schrok ik van Simeon en Juda. Ze waren zo fel en keken zo gemeen uit hun ogen. Opeens werd ik bang. Bang dat ze Jozef iets aan zouden doen. Ze waren zo boos. Ik moest nu snel handelen voor het uit de hand zou lopen. Iets verderop was een waterput die droog stond. Als we Jozef daar nu eens in zouden gooien? Hij zou ontzettend schrikken, en dan zou iedereen vast wel weer een beetje bedaren.
Ondertussen klauterde Jozef onbekommerd de heuvel op, een vrolijk deuntje fluitend. Voordat hij er erg in had, sprongen we vanachter de rotsen boven op hem, trokken zijn mantel uit en sleurden hem naar de put. Op een afstandje volgde ik mijn broers. Ik hoorde Jozef jammeren van schrik. Het voelde helemaal niet goed. Maar voordat ik nog iets kon zeggen, gooiden mijn broers hem in de put. Met een klap belandde Jozef op de bodem. Even was het stil. Toen hoorde ik het klaaglijke roepen van Jozef: ‘Toe nou, doe nou niet’. De broers vonden het geweldig, jouwden en lachten hem hardop uit.
Na een tijdje werd het rustiger. Jozef had besloten om niets meer te zeggen. Mijn andere broers hadden honger gekregen en zaten in een kring rond een hoog oplaaiend vuur. Ikzelf wilde even alleen zijn om na te denken. Hoe kon ik Jozef uit die put krijgen en zorgen dat mijn broers weer een beetje normaal zouden gaan doen? Hoe kon ik er voor zorgen dat Jozef niets tegen Jacob zou zeggen.
Zo piekerde ik nog een tijdje. Ik liep terug naar de put in de hoop om Jozef ongezien eruit te halen. Maar tot mijn grote schrik was de put leeg. Waar was Jozef?! Op mijn schreeuwen kwamen mijn andere broers er aan gerend. ‘Waar is jozef?’ riep ik uit. Juda keek mij hooghartig aan. ‘Er kwam een karavaan aan, op weg naar Egypte. Ik dacht, kom laten we Jozef verkopen. Dat is altijd nog beter dan doden’ en Juda bulderde van het lachen om zijn eigen slimmigheid. Ik werd woedend. Ik greep Juda bij zijn kleren. ‘Wat moeten we nu? Hoe kunnen we ooit nog thuiskomen, nu we het lievelingetje van onze vader Jacob hebben gekocht? Hoe kon je zo dom zijn!’

Verslagen keken we elkaar aan. We moesten een plan verzinnen. En snel.
Wordt vervolgd
Tags: Bijbelverhaal, Jozef, kinderverhaal, put