Even is Naäman met stomheid geslagen. Hij kijkt de knecht van Elisa verbaasd aan. Maar dan wordt hij boos. Nee, woedend. Echt woedend. Zijn ogen staan hard en kil. Zijn rechterhand grijpt het zwaard zo stevig vast dat zijn knokkels wit worden. Met zijn borstelige wenkbrauwen diep gefronst en een grimmig samengeknepen mond, doet hij een stap naar voren en buigt zich over de knecht van Elisa.
“Waar. Slaat. Dit. Op!”
Hij spuugt de woorden met zoveel venijn uit dat Gehazi bijna achterover valt. De generaal gromt en draait zich op. Stampvoetend loopt hij naar zijn paard. De stoom komt uit zijn oren. Wat had hij gehoopt op genezing. Hij had zich voorgesteld hoe de profeet in volle glorie zijn God zou hebben aangeroepen. Hoe de handen van de profeet zijn zieke huid zouden wegvegen.
Machteloos
Ja, daar had hij veel over nagedacht. Gehoopt. Gebeden. Een tijd geleden had hij ontdekt dat hij ziek was. Melaats. Zijn toekomst was hem uit handen gevallen. Als dit bekend zou worden, was zijn carrière voorbij. Welke soldaat zou hem nog willen volgen? Hoe lang kan hij zijn koning nog dienen? Alle vijanden had hij verslagen. Hij was voor niemand bang. Maar tegen deze ziekte was hij machteloos …
Hij was er somber van geworden. Boos. Zou het zo eindigen?
Verrassende hoop
“Nee, dat hoeft echt niet”, zei het jonge meisje dat hij had mee genomen op een van zijn rooftochten in Israël. Het was een cadeautje voor zijn vrouw. “In ons land hebben we een profeet die wonderen kan doen”.
Zo kwam het dat Naäman met een kar vol geschenken en een brief van zijn koning naar Israël was afgereisd. Maar zijn hoopvolle stemming was nu net de bodem ingeslagen. Die Elisa kwam niet eens zelf naar buiten. Hij stuurde gewoon zijn knecht. Geen eerbied, geen grote gebaren, maar alleen een stomme opdracht. Zeven keer kopje onder in de Jordaan.
Teleurstelling
“Zijn onze rivieren niet goed genoeg? Ik ga me toch niet wassen in de Jordaan? Hij wil me gewoon vernederen. Ze lachten me uit!”, briest de generaal tegen een van zijn vrienden.
“We gaan naar huis. Voorwaarts!”
“Wacht, even wachten”, roept zijn vriend. “Als het een moeilijke opdracht was geweest, had je het zonder morren gedaan. Kom op, wat houd je tegen? Je kunt het toch gewoon proberen?”
Kopje onder
Mokkend en morrend geeft Naäman toe. Als ze bij de Jordaan zijn, stopt de stoet. Naäman aarzelt en treuzelt. Maar dan stapt hij vol overtuiging in het water. Kopje onder. Snel klimt hij de kant weer op en kijkt naar zijn huid. Niets. Er is niets gebeurd.
“Zeven keer, he”, zegt zijn vriend.
Naäman klemt zijn kaken op elkaar en loopt het water weer in. Twee. Drie. Vier. Vijf. Naäman kijkt opnieuw. Nog steeds geen verandering. Durft hij nog te hopen? Zou er voor hem genezing zijn? Zes. Hij kijkt niet. Met zijn armen wijd laat hij zich achterover in het water vallen. Zeven.
Toekomst
Langzaam staat Naäman op uit het water. Voorzichtig inspecteert hij zijn lichaam. Eerst zijn linkerarm, bij de elleboog. Weg. Snel kijkt hij naar zijn voet. De pijnlijke knobbel en de rode vlekken. Weg. Naäman kan het niet geloven. De tranen stromen over zijn wangen. Huilend valt hij zijn vriend in de armen.
Er is weer toekomst.