Tag Archives: Lucas 2

Simeon en Hanna

17 jan

Opnieuw maken Jozef en Maria zich klaar om op reis te gaan. In de verte horen ze een late roep van een velduil. Wat duiven vliegen op als ze de deur openen. Het is nog vroeg in de ochtend. Dit keer is er geen bedrukte stemming. Niet zoals de vorige keer, ruim een maand geleden, toen ze die reis naar Bethlehem moesten maken in opdracht van de keizer. De heldere lach van Maria klinkt Jozef als muziek in de oren. Als de spullen voor onderweg gepakt zijn, helpt hij Maria om op de kar te klimmen. Als ze zich geïnstalleerd heeft, geeft Jozef hun zoontje Jezus aan Maria. Vertederd kijkt hij naar hun kindje, die nu bijna een maand oud is.

Op weg naar Jeruzalem

De buurman loopt nog even naar Jozef toe. ‘Zo’, zegt hij met zijn donkere stem. ‘Jullie gaan naar Jeruzalem?’ ‘Ja’, zegt Jozef, ‘We gaan naar de tempel om Jezus aan God te laten zien’. Het is in die dagen de gewoonte dat ouders na veertig dagen met hun eerstgeboren kindje naar de tempel in Jeruzalem gaan. De tempel is de plek waar je het dichtst bij God bent. Om je dankbaarheid en je blijdschap aan God te laten zien, is het de gewoonte om een iets aan God te geven. Offeren heet dat. Dat gaan Jozef en Maria vandaag doen: ze gaan een offer brengen in de tempel om dankjewel tegen God te zeggen.

Als ze in de buurt van Jeruzalem komen, wordt de weg al drukker en drukker. Jozef en Maria zijn niet onbekend in Jeruzalem. toen ze zelf nog kind waren, gingen ze al met hun ouders mee naar Jeruzalem om in de tempel de grote feesten te vieren.

Verrassende ontmoetingen

Toch zijn ze altijd onder de indruk van de grote tempel en van alle drukte. Via de trappen komen ze in de voorhof. Ze moeten de voorhof oversteken om met hun offer bij de priester te komen. Omdat Jozef en Maria niet zoveel geld hebben, hebben ze twee duiven meegenomen als offer voor God.

Opeens komt er een oude man naar hen toe gelopen, met tranen in zijn ogen, met trillende handen, maar met een krachtige, warme stem. Voorzichtig strekt hij zijn handen uit naar Jezus en pakt het kindje aan van Maria. Vol liefde drukt hij Jezus tegen zijn borst. Hij begint te zingen – wat heeft hij lang op dit moment gewacht! Zo lang geleden al heeft God tegen hem gesproken, dat Simeon de beloofde Messias (de redder van Israël) zou mogen zien. En wat heeft hij daarnaar uitgekeken. Jaar in, jaar uit. Zoveel ellende heeft Simeon gezien, zoveel zorgen heeft hij gehad over de bezetting van Israël. Maar nu, nu is het zover!

Terwijl Simeon zingt en God looft en prijst, komt er een stokoude vrouw aanlopen. Hanna. Hanna is elke dag in de voorhof te vinden. Elke dag is ze hier om te bidden. Dichtbij God. Hanna is een profetes. Ze leeft heel dicht bij God en als je goed naar haar luistert, hoor je woorden die iets van God vertellen. Woorden die hoop geven en die iets van de toekomst vertellen.

Als Hanna Jezus in haar armen neemt, rollen de tranen over haar wangen. Jozef kijkt naar de lijnen en rimpels in haar gezicht. Hij ziet de heldere ogen van Hanna. Haar oude, maar krachtige handen die Jezus vasthouden. Ze zingt en roept naar iedereen die het maar wil horen op het tempelplein: ‘Kijk, dit je de Redder die God beloofd heeft! God ziet naar ons om, Hij zal ons verlossen!’

Voorzichtig neemt Maria Jezus weer over van Hanna. Ze zijn onder de indruk van deze vrouw en van Simeon. Jozef pakt even de hand van Maria en knijpt er zachtjes in. ‘Mooi he’, fluistert hij. Maria legt haar hoofd tegen de schouder van Jozef en streelt hun baby. Ja, er gaat iets gebeuren. Dat heeft God beloofd.