Vorige week kreeg ik een brief van een verontruste moeder in Sliedrecht. Zij vertelde dat een van haar kinderen met regelmaat te maken krijgt met racisme vanwege haar huidskleur. Het zijn met name (christelijke) kinderen en jongeren die het leven van haar dochter zo zuur maken.
Geen geïsoleerd probleem
Dit staat niet op zichzelf. Het televisieprogramma ‘Ook hier’ laat op indringende wijze zien hoe de racistische bejegening tot in de haarvaten van onze samenleving zit. In onze taal, in onze grappen, in onze tradities, in ons kijken, in ons zwijgen. “Ik denk niet dat die mensen racistisch zijn. Ze zijn vooral onwetend. Ze hebben geen idee wat hun woorden uitwerken”, merkt een van de geïnterviewden in de documentaire op. Tegelijkertijd doen die bejegening, de woorden en het kijken pijn. “Ja, ik ben boos en teleurgesteld als dat gebeurt. En ik moet vechten om niet bitter te worden en te gaan haten.”
De wereldwijde protesten na de dood van George Floyd laten zien dat racisme geen geïsoleerd probleem is van een enkeling die over de schreef gaat. Nee, er is iets goed mis met hoe we met elkaar omgaan. Discriminatie betekent onderscheid maken: je verheft jezelf boven die ander. Er is een ‘wij’ en een ‘zij’. Die ‘zij’ vormt een bedreiging. Discriminatie ontmenselijkt. Grapjes en woorden zijn niet onschuldig. Dragen de grapjes bij aan het klimaat waarin anderen de adem wordt ontnomen? Hebben wij onze knie in de nek gezet van vrouwen, mensen met een andere huidskleur, lhtbi-ers, Joden, Moslims – in de nek van die ander? Om haar, om hem klein te maken en klein te houden?
Misschien niet door de woorden die ik spreek. Maar misschien wel door mijn zwijgen. Daarom mogen we niet zwijgen als we getuige worden of zijn van onrecht.
Niet langer slaven…
We lezen zondag 14 juni 2020 Romeinen 8, 12-17, met als kernvers: “U hebt de Geest niet ontvangen om opnieuw als slaven in angst te leven, u hebt de Geest ontvangen om Gods kinderen te zijn, en om hem te kunnen aanroepen met ‘Abba, Vader’.”
Het is een tekst die haakt, juist in deze tijd waarin ook veel aandacht uitgaat naar het slavernijverleden van Nederland.
Misschien is het goed om eerst iets over de achtergrond van de tekst te vertellen. Paulus vertelt in de brief aan de Romeinen over de staat van de mensheid. We leven met een schuld, met een onvermogen waardoor we onze bestemming uit het oog verliezen en ons doel missen. We hebben te maken met een krachtenveld en met machten die ons naar beneden halen en het goede leven onmogelijk maken.
We zijn gaan geloven dat we koste wat het kost onszelf moeten handhaven. We zijn gaan geloven dat de ander een bedreiging vormt. Ons leven is gericht geraakt op prestatie en macht. Dat is wat Paulus in de Romeinenbrief onder ‘eigen wil’ of ‘natuur’ schaart. Die weg loopt dood. Dat is geen straf, maar een consequentie van die weg.
Maar Paulus vertelt ook van de ongedachte redding door Jezus, de Messias. Die redding heeft een nieuwe weg geopend: de heilige Geest wil in ons wonen. Zo hebben we toegang tot het volle leven.
In de woorden van Paulus komen allerlei verhalen en gedachten uit het Oude Testament mee. Daar lezen we hoe God Israël uit Egypte, uit het land van de slavernij heeft gered om naar het Beloofde Land te gaan. God ging mee op die tocht door de woestijn: zijn nabijheid was zichtbaar in een wolkkolom.
Tijdens die reis waren er geregeld momenten dat het volk Israël terug verlangde naar Egypte. De weg van de vrijheid is soms een zware gang die om volharding vraagt.
Deze context klinkt mee in Romeinen 8. Ook in ons leven kan het woestijntijd zijn. Een tijd waarin we belaagd worden en er aan ons getrokken wordt – zijn we niet beter af als we ons overgeven aan de machten en de krachten die in ons huizen? Maar zoals in de tijd van Israël God zichtbaar was in die wolkkolom, zo is de heilige Geest in ons de persoonlijke aanwezigheid van de levende God.
Nieuwe identiteit
Door de heilige Geest vinden we onze nieuwe identiteit. Het betekent allereerst dat we moeten volharden en volhouden om te strijden tegen wat ons neerhaalt en wegtrekt van onze bestemming. Bij het dragen van Christus’ naam hoort ook levensheiliging. Ik kom daar zo op terug.
Het tweede is dat de heilige Geest ons ‘Abba, Vader’ leert zeggen. We mogen geloven dat we aangenomen zijn als Gods kinderen: gewenst en geliefd. Gods liefde is in al zijn volheid in ons hart uitgegoten. Dát is onze nieuwe identiteit.
Wat betekent dat concreet?
Deze identiteit heeft allereerst invloed op ons Godsbeeld. God is niet de God van dreiging, maar de God die ons zoekt, schraagt en draagt. Deze onvoorwaardelijke liefde verandert ons leven: het vraagt om levensheiliging die zich uit in het grote gebod: heb God lief, en je medemens als jezelf.
In de tweede plaats heeft deze identiteit invloed op ons zelfbeeld. God blijft het herhalen: jij bent mijn geliefd kind. Je bent gewenst en geliefd. In ons kunnen anderen stemmen klinken. Stemmen die zeggen dat je pas wat voorstelt als je iets hebt gepresteerd. Stemmen die je neerhalen en zeggen dat je nietswaard bent. Stemmen die zeggen dat je niet goed genoeg bent en die raken aan je angst voor afwijzing en voor in de steek gelaten worden. Die stemmen zorgen ervoor dat je jezelf afwijst of dat je anderen kleiner maakt om jezelf te positioneren. Deze stemmen bouwen het fundament voor racisme. Deze stemmen zijn ‘de eigen wil’ waar Paulus het over heeft.
Maar onze identiteit ligt dus in het gegeven dat we kind van God zijn.
Tot slot heeft die identiteit ook invloed op ons beeld van de ander. De ander is niet langer een bedreiging, maar ook kind van God. We mogen met Gods ogen naar onze medemensen kijken. We mogen uitdelen van de liefde die we van God ontvangen hebben.
In onze relatie met anderen gaat veel mis. De laatste woorden van George Floyd waren: ‘Ik krijg geen lucht’. In een kerkdienst haalde Rev. Al Sharpton deze woorden aan. Hij verhaalde hoe de zwarte gemeenschap in haar mogelijkheden wordt beknot, omdat er een knie op de nek gezet is. Dat is wat racisme doet. Wat antisemitisme doet. Wat discriminatie van vrouwen en lhtbi-ers doet. Wat huiselijk en seksueel geweld doet. ‘Ik krijg geen adem’.
Een knie in de nek
Als je slachtoffer bent van onrecht dan vraag ik je hoe wij je kunnen helpen om stem te geven aan het onrecht. Maar ik stel ook de vraag aan mijzelf en aan jou: wie ontneem jij de adem? Wie krijgt geen lucht door wat je zegt of doet, door je grapjes en pesterijtjes, door je zwijgen?
Tegen de moeder in Sliedrecht zeg ik: het spijt me waar ik mijn knie in de nek van je dochter heb gezet. Door te zwijgen of door niet het goede voorbeeld te geven.
Aan ons is de keuze: we hebben de Geest van God gekregen om als Gods kinderen Hem aan te roepen als ‘Vader’. Of keren we liever terug naar het leven waarin we in de ban zijn van angst en beklemming?
Vragen
- Wat betekent het voor je dat je kind van God genoemd wordt? Kun je die gedachte toelaten? Wat helpt je daarin of wat roept weerstand op?
- Herken je de strijd waar Paulus over spreekt? hoe ga je hiermee om?
- Heb jij wel eens te maken met discriminatie of ander onrecht? Wil je hier iets over vertellen? Wat heb je nu van de ander nodig?
- Heb jij je wel eens schuldig gemaakt aan discriminatie of ander onrecht? Wil je hier iets over vertellen? Hoe zou je dit kunnen herstellen?
- Wat kun jij persoonlijk en wat kunnen wij als kerkelijke gemeenschap doen voor de strijd tegen racisme?
Gebed
Hemelse Vader, God van licht en leven, dank U wel dat ik uw kind mag zijn. Help mij om te volharden in de strijd tegen alles wat mij van mijn bestemming wegvoert. Help mij om stil te worden en uw stem, uw heilige Geest in mij te leren verstaan. Wilt U met uw wereld zijn dat uw Rijk mag komen. Zegen wie zich sterk maakt voor de strijd tegen onrecht, zegen brengers van hoop en dragers van licht, Wees met wie ik meedraag in mijn hart, in de naam van Jezus, amen