Tag Archives: redding

Een nieuw lied (dans, Israël, dans!)

7 sep

Een kort verhaal bij het lied van Mozes en Mirjam ‘De koning van Egypteland’ (lied 169 uit het Liedboek) 

Ja.

Weet je, ik heb momenten meegemaakt dat ik zó blij was, zó verrast door hoe bijzonder onze God is, dat ik wel moet zingen.

Ken je dat gevoel?

Dat er opeens een lied in je gedachten komt?

Dat je zin hebt om te gaan zingen?

 

 

O – misschien moet ik me even voorstellen. Ik ben Mirjam. Mozes is mijn broertje. Nou ja, broertje, nu niet meer, hoor. Hij is de leider van Israël geworden.

Het was een hele spannende tijd.

We woonden in Egypte. In het begin was het gaaf. Een mooi land, we woonden er met plezier. Maar de Egyptenaren begonnen een hekel aan ons te krijgen en we werden steeds meer gepest en getreiterd.

Eerst heb je het niet eens in de gaten, maar opeens ontdek je dat je geen eigen leven meer hebt. Dat je steeds moet werken voor de Egyptenaren. We zaten gevangen en moesten dwangarbeid doen.

We wisten niet hoe het verder moest. We waren bang en wanhopig.

We hebben heel wat afgebeden. Of bidden – soms was het meer een schreeuw: God help toch!

 

Het leek alleen maar van kwaad tot erger te gaan.

Maar op een gegeven moment was daar mijn broer Mozes.

Hij had iets…

In zijn ogen zag ik zijn kracht, hij was veranderd.

Hij vertelde ons dat God ons ging redden uit Egypte.

We konden het nauwelijks geloven.

Hij durfde naar de Farao te gaan.

Hij durfde te zeggen wat wij nodig hadden.

Het was echt een zware tijd – maar we ontdekten dat God echt aan onze kant stond.

Hoe God ons hielp en op een nacht was het zover.

We mochten weg!

We waren vrij!

Daar gingen we met z’n allen: kinderen en vrouwen, we namen onze zieken mee – iedereen!

Het voelde zo feestelijk.

 

Maar na amper een dag sloeg de stemming om.

De Egyptenaren waren eigenlijk heel boos dat we weg waren gegaan.

Ze kwamen met hun beste soldaten achter ons aan.

En het leek erop dat Mozes zich vergist had.

We liepen zomaar in de val.

We liepen een dal in – en voor ons was de Rode Zee.

Daar konden we nooit daarheen trekken – dat zou onze dood worden.

Bergen omringden ons – daar konden we nooit overheen komen met al onze kinderen en zieken.

En achter ons – achter ons kwamen de soldaten van de Egyptenaren.

Hoe moest het verder?!

 

Maar Mozes zei: vertrouw maar op God.

Hij zegt dat Hij ons zal bevrijden.

De volgende dag was er een pad door de Rode Zee

We konden met z’n allen dwars door de zee naar de overkant!

 

We waren gered!

We waren echt vrij.

De zee sloot zich weer en de Egyptenaren zaten nu in de val.

God kun je vertrouwen!

Aan de overkant, toen we beseften dat we veilig waren, begon ik zomaar te zingen.

Te zingen van Gods bevrijding.

Zingen jullie mee?

Paria

14 feb

Ik ben zenuwachtig. In de verte hoor ik de mensen aankomen. Zo te horen zijn het er veel. Ik hoor de opgewonden stemmen. Ik haal diep adem, terwijl ik me nog meer terug trek in de schaduw van de boom. Zal ik het doen? Durf ik?

Terebint_Pistacia_palaestina

Vlekjes

Het lijkt al een eeuwigheid geleden toen mijn leven een dramatische wending nam. Het begon met een klein plekje op mijn knie. Ik hoopte dat vanzelf over zou gaan. Er kwamen meer plekken. Ik kon het niet langer verbergen. Op advies van mijn vrouw ging ik naar de priester. Misschien wist hij raad. Misschien kon hij zeggen dat het meeviel. Toen ik de witte plekken liet zien, wist ik gelijk dat het goed mis was. De priester deinsde naar achteren. ‘Het spijt me’ zie hij met schorre stem. ‘Je bent melaats. Je bent onrein’.

Onrein

Onrein. Het dreunde door mijn hoofd. Het betekende dat ik niet meer in de tempel mocht komen. Niet meer in Gods ruimte – God is immers heilig. Wij, als volk van God, horen rein te zijn. Schoon, zuiver, goed. We mogen als volk van God immers laten zien wie God is. ‘We zijn beelddrager van God’, hoor ik de priester zeggen. ‘Jouw melaatsheid staat haaks op Gods bedoeling. Helaas, je moet het dorp uit. Naar de woestijn. Je mag niemand meer zomaar aanspreken. Je mag nooit meer bij gezonde mensen komen. Hier. Ik geef je een ratel. Als je mensen tegenkomt moet je je ratel gebruiken en roepen dat je onrein bent. Sterkte!’

Paria

Ik weet nog hoe verbijsterd ik was. Dit was het einde van mijn leven. Ik was nu opeens een paria. Uitgestoten, buitengesloten. Niemand zag me meer, niemand wilde me meer. ‘Onrein’ moest ik roepen als ik iemand zag. Wie wil dan nog met je praten?

Zo verstreek jaar na jaar. Ik sloot vriendschap met andere melaatsen. We joegen voorbijgangers de stuipen op het lijf als tijdverdrijf. We woonden in de rotsgraven. Maar zo wilde ik niet leven. Niet zo.

Genezing?

Een paar maanden geleden bereikten mij de eerste verhalen over ene Jezus, een rabbi, een wijze leraar of zo. Ik hoorde hoe hij in allerlei synagogen preekte. Ik hoorde hoe de mensen versteld stonden van zijn boodschap. Ik hoorde over hoop, over Gods nabijheid. Ik hoorde hoe hij allerlei mensen genas. Zou dat kunnen? Zou het waar kunnen zijn? Zou hij melaatsheid kunnen genezen?

Ik besloot de stoute schoenen aan te trekken. Nu sta ik in de schaduw. Daar komt Jezus. Durf ik in het licht te stappen en me te laten zien? Ik haal nog een keer diep adem en stap achter de boom vandaan. Ik val op de grond, vlak voor zijn voeten en smeek hem om mij te helpen. ‘Als u het wilt, kunt u mij rein maken – help mij toch, Jezus!’

Jezus doet iets ongehoord en ongelooflijks. hij steekt zijn hand uit en raakt mij aan. Ik voel zijn bewogenheid en helende kracht. ‘Ga maar naar de priester’, hoor ik Jezus zeggen . ‘Je bent rein’. Het is niet te bevatten. Niet langer uitgestoten, niet langer eenzaam en geleefd door angst.  Mijn ontmoeting met Jezus verandert mijn leven. Ik sta op en dankend ga ik op weg naar de tempel.

***

Gemeenschap in het geding

Nog weet later ben ik gaan begrijpen wat er precies gebeurd is. In Leviticus lees ik dat steeds zowel de gemeenschap als de individuele mens in het geding is. Mijn ziekte was voor iedereen een belangrijk signaal. Dat was in ieder geval de bedoeling. Het vólk was immers geroepen om beelddrager van God te zijn, om Gods wil voor te leven. Mijn ziekte treft daarom niet alleen mijn persoon, maar tegelijkertijd de hele gemeenschap. Het moet de hele gemeenschap bezighouden. Iedereen wordt bepaald bij de gebrokenheid en wordt opgeroepen om tot inkeer te komen, om werk te maken van de eigen reiniging. De afzondering van de zieke volksgenoten was dan ook niet bedoeld om ons buiten te sluiten of uit te schakelen.  Het diende als een spiegel die aan het volk van God werd voorgehouden. Daar waren de rituelen van afzondering, reiniging en opneming voor bedoeld. Juist in de reinigingswetten kwam de solidariteit van het volk met de afgezonderden tot uitdrukking.

Versmald tot individu

Maar ja, in mijn tijd was men de ziekte meer en meer gaan zien als een gevolg van eigen zonden en persoonlijke schuld. De gemeenschap trok de handen van de zieke af. En zo werkte de opdracht tot afzondering averechts. De afzondering werd afstoting, buitensluiting. De wetgeving rond reiniging gaat direct vooraf aan de wetten rond de grote Verzoendag. Deze regels lagen in elkaars verlengde. Maar dit verband was inmiddels losgelaten. Huidvraat was niet een aanzet tot verzoening, maar tot volharding. Ik was als zieke tot zondebok geworden.

Opstaan door Jezus

Wat is er precies gebeurd? In al mijn verlorenheid, mijn zoeken en tasten, in al mijn lasten die ik met mij mee tors, in mijn zonde wanneer ik mijn doel voorbij streef, wanneer ik mijn verbondenheid met God of mijn naaste uit het oog verlies, ziet Jezus mij met ontferming aan. Hij raakt mij aan, haalt mij uit mijn isolement, geeft mij mijn plaats in het Koninkrijk. Hij raakt mij aan met een helende kracht: word rein. Je mag rein zijn. Je mag rein zijn zodat het volle leven zich opent. Een leven in de beschermende ruimte van God.

Onreinheid raakt de kern van je bestaan. Onreinheid raakt aan schaamte. Maar hier zegt Jezus: sta op! Je mag er zijn, je bent beelddrager van God.

‘Eeuwig duurt zijn trouw’ – maar wat als het leven pijn doet?

9 nov

Soms lijkt ons geloof en de grootheid van God in sterke mate af te hangen van onze eigen ervaringen. Wanneer we geluk, rust of vrede ervaren en we God dichtbij voelen, lijkt het zoveel makkelijker om mee te zingen met psalm 118 (Loof de HEER, want Hij is goed – eeuwig duurt zijn trouw). Zijn goedheid en trouw zijn terug te vinden in zegeningen, in het geluk dat je te ten deel is gevallen. Wanneer je echter te maken hebt met tegenslagen, met verlieservaringen, wanneer je nachten lang naar God geroepen hebt om hulp, maar vooral verlatenheid en eenzaamheid ervaart – kun je dan nog uit de voeten met woorden over Gods trouw?

loven-en-prijzen

Het zijn vragen die vaak in het pastorale gesprekken naar voren komen. Vragen die iets vertellen over het verlangen om iets van Gods nabijheid, van Gods vrede mee te maken. Het zijn vragen die vertellen over de zwaarte waarmee we soms zo intens kunnen worstelen.

De dichter van Psalm 118 heeft weet van datgene wat je kan bedreigen en beknellen. In een tijd dat het water hem aan de lippen stond, in een tijd dat hij benauwd werd, vertrouwde hij op de naam van de HEER. Drie keer noemt de dichter het: de dreiging – ik weerstond het met de naam van de HEER. Dat is het geheim van het levensverhaal van deze schrijver. Vertrouwen op de Godsnaam: ‘Ik ben’. Het is een naam die niet geclaimd kan worden, die niet voor je karretje gespannen kan worden. Daar waar de Godsnaam verwordt tot een vaststaand gebeiteld godsbeeld verliest het aan kracht. De Godsnaam drukt beweging, betrokkenheid en bewogenheid uit.

Van deze naam gaat redding uit. In het aanroepen van die naam komt God present. In het aanroepen opent zich uitzicht en perspectief. Het is de belofte die deze Godsnaam in zich draagt, die vertrouwen wekt en toekomst opent. Geloven gaat verder dan gevoel. Juist in tijden van dreiging en benauwdheid is er weinig ruimte om Gods nabijheid te ervaren. Het gevoel dat misschien overheerst is het gevoel van verlatenheid en verlorenheid. Gods antwoord op onze schreeuw om nabijheid en recht is niet dat Hij onze pijn en verdriet wegneemt, maar de belofte dat Hij ons in ons levensverhaal niet alleen zal laten. Deze belofte is het diepst zichtbaar geworden in de komst van Jezus Christus. Hij heeft Gods liefde tot in de diepste nacht gespeld.

Wat belangrijk is in deze psalm is dat de dichter de ervaring van redding naar de tempel brengt. Hij brengt de dank in Gods ruimte. Misschien is dat wel het belangrijkste en mooiste wat geloofsgemeenschappen mogen doen: getuigen en verhalen van Gods reddende liefde. Het loven en prijzen van God is het erkennen dat de Godsnaam redding brengt. Zo kunnen we tot steun en bemoediging zijn voor allen die worstelen en zoeken naar redding uit benauwdheid. In ons handelen, in onze daden mag iets oplichten van de liefde van de Vader (Matt. 5, 16)

Bedreigd bestaan – waar is God?!

4 okt

‘Waar is God?’ ‘Als God al bestaat, heeft Hij heel wat uit te leggen.’ Geregeld hoor ik uitroepen van deze of van een vergelijkbare strekking. Als ik deelgenoot word van levensverhalen in pastorale gesprekken. Of als ik columns of blogs lees over al het leed in de wereld. Waar is die God? Kan het Hem iets schelen dat de wereld in brand staat? Zit God inderdaad op zijn handen?

waar is God

Wie kan er nog geloven in de goedheid van de mens?

Wat me opvalt, is dat mensen elkaar veel leed aandoen. Het geloof in de goedheid van de mens is nauwelijks of niet vol te houden als ik zie hoe gemakkelijk mensen afglijden tot een diepe haat en elkaar de meest gruwelijke dingen kunnen aandoen. Als er Iemand is die nog in de mens gelooft, dan is dat God wel. Hij is mens geworden om ons te redden. Om een andere weg te wijzen – niet de weg van haat, bitterheid en zelfhandhaving, maar de weg van ontferming, dienstbaarheid en liefde.

Van deze weg getuigen de evangeliën. In Jezus Christus wordt het Koninkrijk zichtbaar en worden mensen weer in hun menswaardigheid hersteld. Door Jezus staan mensen op.

Wat is je naam?

Dat spreekt ook uit de tekst die morgen (zondag 5 oktober 2014 om 9.30 in de Ontmoetingskerk te Vriezenveen) in de viering centraal staat. Na een intensieve en indrukwekkende nachtelijke oversteek, meren Jezus en zijn discipelen aan in het gebied van de Gerasenen. Als ze uit de boot stappen, komt er een verwilderde en naakte man luid schreeuwend op hen af rennen.

Laat ik eerlijk zijn. Als ik Jezus was, zou ik direct in de boot springen en het meer weer op varen. Maar Jezus doet iets anders. Hij blijft staan en spreekt de man aan: wat is je naam? Daar begint heelwording: wie ben je? Wat is je verhaal? Niemand in het gebied wilde nog met deze man optrekken. Hij leefde tussen de rotsgraven. In het land van de levenden was er voor hem geen plek meer. De buurt probeerde hem te vangen en te ketenen – jij moet je gedragen naar onze maatstaven. Gevangenschap en beklemming. Maar de boeien konden deze man niet gevangen houden – maar hij kon ook geen rust en ruimte vinden. Bespot en uitgespuugd. Hij werd bezet gebied. Wie ben je? ‘Ik ben legio stemmen. Ik weet niet meer wie ik ben’.

Gods antwoord

Jezus is gekomen om ons te ontzetten. Om ons te herinneren aan de Stem die ons aan onze bestemming roept. Waar is God? Hij is mens geworden om ons een weg te bieden om mens te worden zoals we door God bedoeld zijn. Hij laat ons niet aan ons lot over, maar is afgedaald in onze levensverhalen. Als navolgers mogen we iets van God laten zien in deze wereld. Wij worden uitgenodigd om Jezus na te volgen op de weg van ontferming en liefde. Om niet te leven vanuit angst, maar vanuit bewogenheid en liefde, zodat we ook de ander de ruimte mogen geven om Gods stem te horen.

Dwars door het water

3 apr

Het is een herkenbare plaats waar Israël zichzelf terugvindt. Zo kort geleden nog was daar het ongedachte feest van bevrijding, van ruimte en toekomst. Wegtrekken uit Egypte. Wie had dat durven dromen? Op weg gaan uit het land van beklemming, van angst, van slavernij? Het  land waar de toekomst in de kiem gesmoord werd. Waar hoop plaats had gemaakt voor wanhoop, vreugde voor angst. Is er nog wel iemand die naar ons omziet? Is er nog hoop voor mij? Zou ik ooit achter me kunnen laten wat me klein houdt en klem zet?

Maar God had naar zijn volk omgezien. De weg van bevrijding is geen gemakkelijke weg. Tien plagen waren er nodig om ruimte voor toekomst te maken, om los te komen van de slavernij. Om geloof te vinden in een God die boven het krachten- en machtenspel staat. Niet de machten die mijn leven lijken te beheersen hebben het laatste woord, maar God. Tien plagen waren nodig om hoop te vinden in een God die mij doet opstaan.

En zo trek ik mee op met het volk Israël. Tranen van geluk. We vallen elkaar lachend om de hals. We gaan op weg naar het Beloofde Land! We gaan op weg uit de beklemming! Wat voelt God dichtbij – zijn aanwezigheid als een beschermende vleugel, als een lichtende zon.

Maar zo onverwacht slaat de schrik me om het hart. Het is net alsof ik wakker word uit een onrealistische droom en de werkelijkheid bitter en angstig op me valt. Israël staat op de oever van de Rode Zee. De weg naar de vrijheid loopt dood. Het donkere water, de schuimkoppen op de golven – hier is geen doorkomen aan. Links en rechts rijzen de bergen hoog op. En met dat het volk achterom kijkt, zien ze hun diepste angst bewaarheid. De Egyptenaren komen hen achterna. Het verleden laat hen niet los. Dreigt en overspoelt. God?! Waar bent U nu? Dit is haast nog erger dan vast zitten in de beklemming zonder hoop. Wat doet het zeer om weet te hebben van hoop, bevrijding te kunnen voelen en vervolgens opnieuw ingehaald te worden door het verleden. God?!

dreigende zee

Wat er dan gebeurt, is de weg van geloof: God maakt een weg waar geen weg is. Dwars door het water heen gaat het volk weer op weg naar het Beloofde Land. Dwars door het water heen opent God een weg in ons leven dat zo vast kan lopen. Door het water van nood en dood. Het water van de doop. Zondag mogen kinderen de heilige doop ontvangen en worden ook wij aangespoord onze eigen doop te gedenken. De doop als teken van Gods verbond, van Godsliefdevolle toenadering en belofte van nabijheid.

Misschien zijn wij met het volk Israël op die plek geweest. Daar bij de zee. Misschien staan we daar nu. De doop toont ons de weg die God voor ons gebaand heeft. Dwars door het water heen, op weg naar het leven.