Een kort verhaal bij het lied van Mozes en Mirjam ‘De koning van Egypteland’ (lied 169 uit het Liedboek)
Ja.
Weet je, ik heb momenten meegemaakt dat ik zó blij was, zó verrast door hoe bijzonder onze God is, dat ik wel moet zingen.
Ken je dat gevoel?
Dat er opeens een lied in je gedachten komt?
Dat je zin hebt om te gaan zingen?
O – misschien moet ik me even voorstellen. Ik ben Mirjam. Mozes is mijn broertje. Nou ja, broertje, nu niet meer, hoor. Hij is de leider van Israël geworden.
Het was een hele spannende tijd.
We woonden in Egypte. In het begin was het gaaf. Een mooi land, we woonden er met plezier. Maar de Egyptenaren begonnen een hekel aan ons te krijgen en we werden steeds meer gepest en getreiterd.
Eerst heb je het niet eens in de gaten, maar opeens ontdek je dat je geen eigen leven meer hebt. Dat je steeds moet werken voor de Egyptenaren. We zaten gevangen en moesten dwangarbeid doen.
We wisten niet hoe het verder moest. We waren bang en wanhopig.
We hebben heel wat afgebeden. Of bidden – soms was het meer een schreeuw: God help toch!
Het leek alleen maar van kwaad tot erger te gaan.
Maar op een gegeven moment was daar mijn broer Mozes.
Hij had iets…
In zijn ogen zag ik zijn kracht, hij was veranderd.
Hij vertelde ons dat God ons ging redden uit Egypte.
We konden het nauwelijks geloven.
Hij durfde naar de Farao te gaan.
Hij durfde te zeggen wat wij nodig hadden.
Het was echt een zware tijd – maar we ontdekten dat God echt aan onze kant stond.
Hoe God ons hielp en op een nacht was het zover.
We mochten weg!
We waren vrij!
Daar gingen we met z’n allen: kinderen en vrouwen, we namen onze zieken mee – iedereen!
Het voelde zo feestelijk.
Maar na amper een dag sloeg de stemming om.
De Egyptenaren waren eigenlijk heel boos dat we weg waren gegaan.
Ze kwamen met hun beste soldaten achter ons aan.
En het leek erop dat Mozes zich vergist had.
We liepen zomaar in de val.
We liepen een dal in – en voor ons was de Rode Zee.
Daar konden we nooit daarheen trekken – dat zou onze dood worden.
Bergen omringden ons – daar konden we nooit overheen komen met al onze kinderen en zieken.
En achter ons – achter ons kwamen de soldaten van de Egyptenaren.
Hoe moest het verder?!
Maar Mozes zei: vertrouw maar op God.
Hij zegt dat Hij ons zal bevrijden.
De volgende dag was er een pad door de Rode Zee
We konden met z’n allen dwars door de zee naar de overkant!
We waren gered!
We waren echt vrij.
De zee sloot zich weer en de Egyptenaren zaten nu in de val.
God kun je vertrouwen!
Aan de overkant, toen we beseften dat we veilig waren, begon ik zomaar te zingen.
Te zingen van Gods bevrijding.
Zingen jullie mee?